Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
9 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoekers [verzoeker 1] en [verzoekster 2] in cassatie gingen tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 18 juni 2015 een arrest gewezen in de zaak die voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2015. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Procureur-Generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang hadden bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.