Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
zetelende te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging voor voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. De zaak betreft de vraag of na toepassing van artikel 8a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), dat niet leidt tot een gewijzigd verzoek, er een nieuw onderzoek door een onafhankelijke arts moet plaatsvinden. De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2015. De officier van justitie, die als verweerder optrad, is niet verschenen in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de officier van justitie geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van betrokkene heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft volgens de Hoge Raad geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.