Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de nietigheid van een appeldagvaarding die aan de griffier was betekend, omdat de verdachte niet op het juiste adres was aangeschreven. De verdachte, geboren in 1987, had een schriftelijke bijzondere volmacht afgegeven met een adres in Sliedrecht, maar de dagvaarding was op een ander adres in Rotterdam aangeboden, waar deze niet kon worden afgeleverd. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2002:AD5163) en oordeelde dat er niet voldoende was gedaan om de dagvaarding op het juiste adres te betekenen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, niet naar de eisen van de wet was onderbouwd. Om doelmatigheidsredenen verklaarde de Hoge Raad de appeldagvaarding nietig. De uitspraak van het Hof kon daarom niet in stand blijven.