Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de betekening van een appeldagvaarding aan de verdachte, die op dat moment onbekend was waar hij verbleef. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak, met name ECLI:NL:HR:2002:AD5163, en oordeelt dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend. De stukken tonen aan dat er niet is getracht de dagvaarding uit te reiken op het adres dat door de verdachte was opgegeven, terwijl dit adres niet door een latere opgave was achterhaald. Het Hof had in zijn uitspraak geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed. Om doelmatigheidsredenen verklaart de Hoge Raad de appeldagvaarding nietig. De uitspraak van het Hof kan daarom niet in stand blijven en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.