Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
6 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de Politierechter op 3 juli 2013 voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 29 juli 2013 hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Den Haag verklaarde de verdachte echter niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat het Hof van mening was dat de verdachte voorafgaand aan de zitting op 3 juli 2013 voldoende op de hoogte was gesteld van de zitting. De inleidende dagvaarding was als gewone brief verzonden naar het GBA-adres van de verdachte, en de oproeping voor de vordering tenuitvoerlegging was op 28 mei 2013 aan een schriftelijk gemachtigde uitgereikt. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de behandeling van de strafzaak en dat hij tijdig hoger beroep had ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is, omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de verdachte op de hoogte was van de zitting op basis van de verzonden stukken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte kennisgeving aan de verdachte, zodat zijn recht op een eerlijk proces gewaarborgd blijft.