In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2014, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting over het tijdvak van 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 25 oktober 2014 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 27 november 2014 de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.