Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de betrokkene tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 juli 2013. De zaak betreft een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de betrokkene, geboren in 1990. De betrokkene heeft geen schriftuur ingediend met middelen van cassatie, wat vereist is volgens de wet. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur heeft ingediend. Dit betekent dat het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht is genomen. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 29 september 2015 besloten om de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.