Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de klaagster, geboren in 1995. Het beroep was gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2013, met nummer RK 13/464. De klaagster had het cassatieberoep ingesteld via haar advocaat, mr. A.C.J. Lina, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge concludeerde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de klaagster klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De beschikking werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.