In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2014, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting over het tijdvak van 1 april 2005 tot en met 30 juni 2005. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 25 oktober 2014 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet voldaan.
Op 27 november 2014 heeft de griffier de belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.