ECLI:NL:HR:2015:2857

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/02085
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf in de zaak van de Rioolputmoord

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 april 2013 had geoordeeld in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961. De zaak betreft de zogenaamde 'Rioolputmoord', waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 jaren en 6 maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I.T.H.L. van de Bergh. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen naar 29 jaren.

De overige middelen van cassatie zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.

Uitspraak

29 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02085
IC/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 26 april 2013, nummer 24/001294-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend:
- wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van voormelde benadeelde partij in haar vordering;
- voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2];
- wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het vijfde middel

2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 29 jaren en 6 maanden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Slotsom

Nu de middelen - waarin niet wordt geklaagd over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van zogenoemde shockschade en de beslissing van het Hof dat het aan de benadeelde partij [betrokkene 2] toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente - niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 september 2015.