Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 april 2013 had geoordeeld in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961. De zaak betreft de zogenaamde 'Rioolputmoord', waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 jaren en 6 maanden. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I.T.H.L. van de Bergh. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend met betrekking tot de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen naar 29 jaren.
De overige middelen van cassatie zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier.