ECLI:NL:HR:2015:2843

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
15/01869
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een geschil over verkrijgende verjaring van onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het geschil betreft de verkrijgende verjaring van een onroerende zaak, waarbij de Hoge Raad zich baseert op artikel 80a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waar de vonnissen en het arrest zijn aangehaald. De Gemeente Rotterdam, als verweerder in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, terwijl de Procureur-Generaal heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat [eiser] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 800,--.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in het adviseren van de Hoge Raad over de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.

Uitspraak

25 september 2015
Eerste Kamer
15/01869
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
De GEMEENTE ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/10/408776/HA ZA 12-777 van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2012 en 3 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.131.838/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 december 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 24 juli 2015 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 - 7).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 800,--.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en V. van den Brink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
25 september 2015.