Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
25 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het geschil betreft de verkrijgende verjaring van een onroerende zaak, waarbij de Hoge Raad zich baseert op artikel 80a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO). De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag, waar de vonnissen en het arrest zijn aangehaald. De Gemeente Rotterdam, als verweerder in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, terwijl de Procureur-Generaal heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat [eiser] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente zijn begroot op € 800,--.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Procureur-Generaal in het adviseren van de Hoge Raad over de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.