In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2014. Het beroep betreft de naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de beschikking inzake heffingsrente over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het griffierecht niet was voldaan. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 25 oktober 2014 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was betaald, heeft de griffier belanghebbende op 27 november 2014 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de betaling niet had plaatsgevonden, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.