Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder vonnis van het gerechtshof Amsterdam. De vrouw, verzoektster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, terwijl de man, verweerder in cassatie, incidenteel cassatieberoep had ingesteld. De zaak betreft de omgang en het gezag over een kind, waarbij het klemcriterium en het belang van het kind centraal staan. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, die de context van het geschil schetsen. De advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft in zijn conclusie tot verwerping van zowel het principale als het incidentele beroep geadviseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de vrouw, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.