In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over effectenlease. De eisers, bestaande uit [eiseres 1] en de gezamenlijke erfgenamen van [betrokkene 1], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of de restschuld van een effectenleaseovereenkomst kan worden verrekend met een schadevordering op de cedent, in dit geval Varde Investments (Ireland) Limited. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 6:130 BW en artikel 6:145 BW, en heeft de samenhang tussen de overeenkomsten en de hardheidsclausule van Dexia besproken.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om de eisers niet-ontvankelijk te verklaren in hun cassatieberoep tegen het tussenarrest van het hof en het cassatieberoep tegen het eindarrest van het hof te verwerpen. De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Varde zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid in vergelijkbare zaken.