ECLI:NL:HR:2015:2773

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/02834
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ne bis in idem in het strafrecht: Rijden onder invloed versus rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed en werd nu vervolgd voor rijden zonder rijbewijs. De kern van de zaak draait om de vraag of deze twee feiten als 'hetzelfde feit' kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de gedragingen waarop de artikelen 8 en 107 van de Wegenverkeerswet 1994 betrekking hebben, wezenlijk van elkaar verschillen. Artikel 8 betreft het rijden onder invloed van alcohol, terwijl artikel 107 het rijden zonder rijbewijs regelt. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat er geen sprake is van 'hetzelfde feit'. Dit oordeel is gebaseerd op de verschillende rechtsgoederen die door de artikelen worden beschermd en de verschillende aard van de gedragingen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling voor rijden onder invloed en de vervolging voor rijden zonder rijbewijs naast elkaar kunnen bestaan zonder dat het ne bis in idem-beginsel wordt geschonden.

Uitspraak

22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02834
CeH/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2014, nummer 21/003914-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging omdat geen sprake is van 'hetzelfde feit' als bedoeld in art. 68 Sr.
2.2.
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte als volgt gemotiveerd:
"De raadsman voert aan dat er sprake is van een schending van het ne bis in idembeginsel. Het hof verwerpt dit verweer. De vervolging in 2012 betreft een alcoholfeit onder een bepaalde categorie. Dit is een ander feit dan het rijden zonder rijbewijs. Het betreft een ongelukkige gang van zaken dat de feiten door het Openbaar Ministerie uit elkaar zijn gehaald en afzonderlijk van elkaar zijn gedagvaard. Rijden zonder rijbewijs betreft een ander feit dan rijden onder invloed, ook indien een verdachte bij rijden onder invloed onder de categorie valt van rijden zonder rijbewijs zoals neergelegd in artikel 8 lid 4 Wegenverkeerswet 1994."
2.3.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Straatweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde."
2.3.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2014 waaruit blijkt dat de verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 juli 2012 is veroordeeld ter zake van een op 29 oktober 2011 te Maarssen gepleegde overtreding van art. 8, vierde lid, WVW 1994 in verbinding met art. 8, derde lid aanhef en onder a, WVW 1994 (rijden onder invloed).
2.3.3.
Er wordt in cassatie van uitgegaan dat, overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de schriftuur wordt aangevoerd, de hiervoor onder 2.2 weergegeven overweging van het Hof ten aanzien van de 'vervolging in 2012' betreffende 'een alcoholfeit onder een bepaalde categorie' betrekking heeft op het vonnis van 2 juli 2012 betreffende de veroordeling ter zake van het rijden onder invloed als hiervoor onder 2.3.2 bedoeld en dit feit op dezelfde plaats en tijd heeft plaatsgevonden als het onderhavige feit.
2.4.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit', dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten. Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip 'hetzelfde feit' vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394).
2.5.
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 8 (oud) WVW 1994:
"1.(...)
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3. In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de bestuurder van een motorrijtuig die zonder rijbewijs een motorrijtuig bestuurt voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is.
5. (...)
6. (...)"
- art. 107 (oud) WVW 1994:
"1. Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.
2.(...)
3.(...)"
- art. 176 (oud) WVW 1994:
"1. (...)
2.(...)
3. Overtreding van de artikelen 7, eerste lid, 8, 9, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid, 41, eerste lid, onderdelen a en b, 51, eerste lid, 61, eerste lid, onderdeel c, 74, 114, 151j,162, derde lid, 163, tweede, zesde, achtste en negende lid, en van de in artikel 4, tweede en vijfde lid, bedoelde regels voor zover het betreft een verbod tot het gebruik van verlichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie."
- art. 177 (oud) WVW 1994:
"1. Overtreding van:
a. de artikelen 5, 9, achtste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 33, 36, eerste tot en met vijfde lid, 40, eerste lid , 60, eerste en tweede lid, 70a, tweede lid, 70i, eerste en tweede lid, 72, eerste en tweede lid, 107, eerste en tweede lid, 110, 110b, 123b, vierde lid, 124, vierde lid, 124a, derde lid, 130, tweede lid, 132, vijfde lid, 150, tweede lid, 151c, eerste lid, 160, 164, eerste lid, 165, eerste lid, 166, eerste lid, (...)
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
2.(...)
- art. 178 WVW 1994:
"1. De in de artikelen 175 en 176 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
2.De in artikel 177 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen."
2.6.
Art. 8, vierde lid, WVW 1994 houdt - kort gezegd - in het verbod om zonder rijbewijs een voertuig te besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, waarbij voor die limiet aansluiting is gezocht bij de regeling voor beginnende bestuurders.
Art. 107 WVW 1994 houdt - kort gezegd - in een verbod om een voertuig te besturen zonder rijbewijs.
2.7.
Art. 8 en art. 107 WVW 1994 verschillen in zoverre van strekking dat art. 8 WVW 1994 strekt tot bescherming van de verkeersveiligheid, terwijl in art. 107 WVW 1994 het rechtsgoed van de bescherming van het openbaar gezag vooropstaat. Daarnaast geldt dat de gedragingen waarop deze bepalingen zien, in belangrijke mate van elkaar verschillen. Naar de kern bezien gaat het in art. 8 WVW 1994 om het rijden onder invloed van daar genoemde stoffen, en in art. 107 WVW 1994 om het rijden zonder rijbewijs.
2.8.
Gelet op een en ander geeft het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat geen sprake is van 'hetzelfde feit' als bedoeld in art. 68 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.9.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 september 2015.