Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen voormeld vonnis van de Politierechter ingestelde hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij vonnis van 23 augustus 2012 (parketnummer 03-074154-12) heeft de politierechter in de rechtbank Maastricht verdachte bij verstek veroordeeld. Blijkens de akte van uitreiking van een mededeling van een niet onherroepelijk vonnis, is dat vonnis op 24 september 2012 aan verdachte in persoon uitgereikt.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen.
Bij akte van 9 oktober 2012 is namens verdachte ter griffie van de rechtbank Maastricht tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Bij de stukken bevindt zich voorts een brief van de verdachte, ingekomen ter griffie d.d. 9 oktober 2012, waarin hij aangeeft - kort gezegd - dat hij geen bericht heeft ontvangen dat hij moest voorkomen in deze zaak en dat hij zich niet heeft kunnen verdedigen. Uitgaande van de datum van de akte instellen hoger beroep is het hoger beroep ingesteld na het verstrijken van de appeltermijn.
Door de raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte toch ontvankelijk is in zijn appel. Daartoe is door haar aangevoerd:
- primair: dat de mogelijkheid bestaat dat voornoemde brief van verdachte, die gericht was aan het openbaar ministerie, eerder dan op 9 oktober 2012 bij het parket is binnengekomen;
- subsidiair: dat met betrekking tot de door verdachte per post verstuurde brief dient te worden uitgegaan van de datum van verzenden, oftewel van een datum die is gelegen vóór 9 oktober 2012;
- meer subsidiair: dat de termijnoverschrijding wellicht verschoonbaar is gelet op de psychische problemen van verdachte.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt dienaangaande als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat de verdachte niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.
Naar het oordeel van het hof zijn uit het dossier geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de brief van verdachte, waaraan de machtiging tot het opmaken van een akte hoger beroep is ontleend, eerder dan op 9 oktober 2012 bij het openbaar ministerie is binnengekomen. Voorts is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de door de raadsvrouwe aangehaalde "verzendtheorie" geen steun vindt in het recht. Voor zover in de stelling van de raadsvrouwe het verweer ligt besloten dat sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding wegens een mogelijk bij de verdachte aanwezige psychische stoornis ten tijde van het instellen van het hoger beroep, wordt dit - bij gebrek aan enige onderbouwing - door het hof verworpen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking de inhoud van de aan de akte hoger beroep gehechte brief van verdachte, waaruit geenszins blijkt dat hij vanwege een psychische stoornis niet in staat zou zijn geweest om tijdig hoger beroep in te stellen.
Van een verschoonbare overschrijding van de appeltermijn is derhalve geen sprake. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."