ECLI:NL:HR:2015:2749

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/03328
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekuitspraak en vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verstekuitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1965, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerder vonnis waarbij hij was veroordeeld voor het verspreiden en in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken waren. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van verschillende middelen die door de verdediging waren ingediend.

Het eerste middel betrof de rechtsgeldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding. Het Hof had geoordeeld dat de betekening rechtsgeldig was, omdat er geen bekende woon- of verblijfplaats van de verdachte was. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet onbegrijpelijk was, gezien de omstandigheden dat de verdachte niet meer ingeschreven stond op het opgegeven adres.

Het tweede middel ging over de vraag of de verdachte anders had verklaard dan in zijn appelschriftuur. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaringen van de verdachte niet onterecht had geïnterpreteerd en dat de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd met de beschikbare bewijsmiddelen.

Het derde middel betrof de redelijke termijn van de procedure. De Hoge Raad constateerde dat de verstekmededeling niet binnen een jaar na de uitspraak van het Hof was betekend, wat een schending van de redelijke termijn inhield. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van achttien maanden naar zestien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

22 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03328
CeH/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 oktober 2011, nummer 22/005058-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig aan de verdachte is betekend.
2.2.
Zowel de bestreden uitspraak als het vonnis van de Rechtbank is bij verstek gewezen. De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4, 5, 7 en 8.
2.3.
Het Hof heeft kennelijk de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 aangeduide betekening van de inleidende dagvaarding op 3 mei 2010 door middel van uitreiking op de voet van art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3º, Sv aan de Griffier van de Rechtbank geldig geoordeeld op de grond dat niet sprake was van een bekende (feitelijke) woon- of verblijfplaats van de verdachte.
2.4.
Dat oordeel van het Hof is, gelet op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4, 7 en 8 weergegeven omstandigheden, niet onbegrijpelijk. Die omstandigheden bestaan - zakelijk weergegeven - hierin dat:
(i) de verdachte in 2008 aan de politie als woonadres een adres heeft opgegeven waarop hij op dat moment in de GBA was ingeschreven;
(ii) een eerdere dagvaarding in deze zaak op 4 januari 2010 op dat adres niet is uitgereikt omdat "volgens mededeling van degene die zich op het door mij ingevulde adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft" en
(iii) hij volgens de GBA-gegevens vanaf 11 februari 2010 niet meer op dat adres noch enig ander adres was ingeschreven.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt - onder verwijzing naar de appelschriftuur van de verdachte - over het oordeel van het Hof dat het kon volstaan met een opsomming van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
3.2.1.
De passages uit de appelschriftuur van de verdachte die in de toelichting op het middel zijn aangehaald, luiden als volgt:
"Aangezien ik het met de uitspraak totaal niet eens ben en ik ook niet aanwezig was bij de zitting wens ik wel een hoger beroep in te stellen."
en
"Omdat bepaalde dingen in deze zaak, volgens mij niet helemaal kloppen wil ik hier toch wel verder onderzoek naar door de rechtbank."
3.2.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan:
"een gewoonte maken van
- een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden en in bezit hebben en
- een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben."
3.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv, waaronder de tegenover de politie afgelegde bekennende verklaring van de verdachte. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat kon worden volstaan met voormelde opgave van de bewijsmiddelen betrokken dat "de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en de verdediging terzake geen vrijspraak heeft bepleit".
3.2.4.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
3.3.
Het Hof heeft de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven passages uit de appelschriftuur kennelijk en niet onbegrijpelijk niet aldus opgevat dat de verdachte daardoor "anders heeft verklaard" als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat na de uitspraak van 's Hofs bij verstek gewezen arrest de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
4.2.
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn indien op grond van art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van de hier bedoelde vertraging is in elk geval geen sprake:
a. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
2. hetzij op de voet van het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv. In de onder 2 bedoelde gevallen komt een na de betekening opgetreden vertraging immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, èn indien tevens blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens
- naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv (vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.19).
4.3.
Het middel klaagt terecht dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van het Hof op de wijze als hiervoor bedoeld een verstekmededeling is betekend. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 september 2015.