In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eisers tot cassatie, bestaande uit drie partijen, hebben beroep ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van de rechtbank Arnhem en de arresten van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eisers geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de eisers onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de eisers in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld, welke aan de zijde van de verweerders zijn begroot op nihil. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.