In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 15/02605. Het beroep in cassatie was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank van 24 april 2015, met nummer BK-13/01816. De zaak betrof een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de gemeentelijke heffingen voor het jaar 2012, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q].
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De rechtbank had eerder geoordeeld over de waarde van de onroerende zaak en de daaruit voortvloeiende heffingen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren die de uitspraak hebben gedaan.