Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
1 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in eerste instantie veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op of omstreeks 9 januari 1996. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaten mr. S.F.W. van ’t Hullenaar en mr. C.H.W. Janssen betrokken waren. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met uitzondering van het vonnis van de politierechter, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat het recht tot strafvordering was vervallen door verjaring. De termijn van verjaring, zoals bepaald in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, was verstreken omdat er gedurende twaalf jaren voorafgaand aan de aanzegging in cassatie geen enkele daad van vervolging was verricht. Dit leidde tot de conclusie dat het middel terecht was voorgesteld en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, behoudens voor zover het vonnis van de politierechter was vernietigd, en verklaarde de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging. Deze uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de vervolging van verdachten.