Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende).
Hoge Raad
In deze zaak heeft [X] B.V. een verzoek ingediend bij de Hoge Raad om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van de behandeling van het beroep in cassatie. Dit verzoek volgde op de intrekking van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013, met nummer BK-12/00151. De zaak betreft een beschikking als bedoeld in artikel 15, lid 8, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om een bedrag van € 847 aan proceskosten te vergoeden, welke kosten verband houden met de rechtsbijstand in het cassatieproces. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen zijn verstrekt. De Hoge Raad oordeelt dat er termen aanwezig zijn om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Hoge Raad heeft besloten dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende moet vergoeden, vastgesteld op € 847 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2015 door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.