Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende).
Hoge Raad
In deze zaak heeft [X] B.V. een verzoek ingediend bij de Hoge Raad om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van een beroep in cassatie. Dit verzoek volgde na de intrekking van het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 24 oktober 2011 had plaatsgevonden. De Rechtbank had zich uitgesproken over een door belanghebbende voldaan bedrag aan omzetbelasting voor het tijdvak van 1 december 2008 tot en met 31 december 2008. Belanghebbende vorderde een totale vergoeding van € 4165 voor de proceskosten die zijn gemaakt in de verschillende rechtsprocedures.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij instemt met de toekenning van een vergoeding voor de proceshandelingen, met uitzondering van de kosten die verband houden met het bezwaarschrift en het beroepschrift bij de Rechtbank. De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in het kader van het beroep in cassatie voor vergoeding in aanmerking komen. Echter, voor de kosten die verband houden met het bezwaar en het beroep bij de Rechtbank, werd het verzoek afgewezen. Dit omdat artikel 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet voorziet in een vergoeding voor kosten waarvoor de Rechtbank al een beslissing had genomen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot een vergoeding van € 6247,50 voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand.