Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 23 november 2012, met nummer 24/000189-11. De betrokkene, geboren in 1954, heeft beroep ingesteld tegen een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat van de betrokkene, mr. S. Schuurman, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke zijn gehecht aan het arrest. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waardoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Echter, deze overschrijding leidt niet tot cassatie. De compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn zal worden toegepast in de hoofdzaak, die samenhangt met deze ontnemingszaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er rechtsgevolgen aan de overschrijding van de redelijke termijn zijn verbonden. Dit arrest is gewezen op 10 februari 2015 door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.