Uitspraak
1.De bestreden beschikking
2.Het cassatieberoep
3.Procesgang en wettelijk kader
4.Beoordeling van het middel
5.Slotsom
6.Beslissing
10 februari 2015.
Hoge Raad
Op 10 februari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, met zaaknummer 14/04179. De zaak betreft de schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door de Rechtbank Dordrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de verdachte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de verdachte niet eerder gebruik had gemaakt van zijn recht om in hoger beroep te komen van een afwijzende beslissing door de Rechtbank. De Hoge Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet alleen toekomt aan het Hof wanneer het is geroepen om te beslissen over de voorlopige hechtenis na het instellen van appel in de strafzaak, maar ook wanneer hoger beroep is ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en stelde dat de verdachte alsnog in zijn hoger beroep moest worden ontvangen.