ECLI:NL:HR:2015:255

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14/04179
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende de schorsing van voorlopige hechtenis

Op 10 februari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, met zaaknummer 14/04179. De zaak betreft de schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door de Rechtbank Dordrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de verdachte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de verdachte niet eerder gebruik had gemaakt van zijn recht om in hoger beroep te komen van een afwijzende beslissing door de Rechtbank. De Hoge Raad benadrukte dat de bevoegdheid tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet alleen toekomt aan het Hof wanneer het is geroepen om te beslissen over de voorlopige hechtenis na het instellen van appel in de strafzaak, maar ook wanneer hoger beroep is ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en stelde dat de verdachte alsnog in zijn hoger beroep moest worden ontvangen.

Uitspraak

10 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/04179 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, nummer 11/500498-09, van 11 februari 2010 in de zaak van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.De bestreden beschikking

Bij de bestreden beschikking heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Dordrecht houdende afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

2.Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.

3.Procesgang en wettelijk kader

3.1.
De gang van zaken is de volgende geweest.
(i) Bij beschikking van 9 december 2009 heeft de raadkamer van de Rechtbank de vordering tot gevangenhouding van de verdachte toegewezen. Bij afzonderlijke beschikking van 9 december 2009 heeft de Rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Tegen de beschikking houdende de toewijzing van de vordering gevangenhouding heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
(ii) Bij beschikking van 14 januari 2010 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank houdende de toewijzing van de vordering tot gevangenhouding bevestigd en het bij de behandeling in raadkamer aan het Hof gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
(iii) De verdachte heeft vervolgens bij de raadkamer van de Rechtbank opnieuw een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. De Rechtbank heeft dat verzoek bij beschikking van 20 januari 2010 afgewezen. De verdachte heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld.
(iv) Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn onder (iii) vermelde hoger beroep en daartoe overwogen dat "reeds een eerder verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op 14 januari 2010 door het Hof is behandeld".
3.2.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 71, eerste en tweede lid, Sv:
"1. Uiterlijk drie dagen na de tenuitvoerlegging kan de verdachte van de beslissing van de rechtbank, houdende een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding bij het gerechtshof in hoger beroep komen. De termijn bedoeld in artikel 408, eerste lid, is niet van toepassing.
2. Binnen dezelfde termijn kan de verdachte in beroep komen van een bevel tot verlenging der gevangenhouding, doch slechts wanneer door hem geen hoger beroep werd ingesteld tegen het bevel tot gevangenhouding en ook niet tegen een eerder bevel tot verlenging. Deze beperking is niet van toepassing indien bij de verlenging van het bevel tot gevangenhouding het in het bevel omschreven feit is aangevuld dan wel gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 67b, eerste lid."
- Art. 80, eerste lid, Sv:
"De rechter kan - ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte - bevelen dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De vordering onderscheidenlijk het verzoek zijn met redenen omkleed."
- Art. 86, eerste lid Sv:
"Alle rechterlijke beslissingen ingevolge deze paragraaf worden genomen door de rechter die - hetzij in eerste aanleg, hetzij in hoger beroep - bevoegd is de voorlopige hechtenis te bevelen of op te heffen, dan wel over het verlengen van de duur daarvan te beslissen."
- Art. 87, eerste en tweede lid, Sv:
"1.Tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris of van de rechtbank tot schorsing, of tot wijziging van een beslissing tot schorsing, staat voor de officier van justitie uiterlijk veertien dagen daarna hoger beroep bij de rechtbank, onderscheidenlijk het gerechtshof, open.
2. De verdachte die aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, kan eenmaal van een afwijzende beslissing op dat verzoek bij het gerechtshof in hoger beroep komen, uiterlijk drie dagen na de betekening. De verdachte die in hoger beroep is gekomen van een afwijzende beslissing op een verzoek om schorsing, kan niet daarna van een afwijzing van een verzoek om opheffing in hoger beroep komen. De verdachte die in hoger beroep is gekomen van een afwijzende beslissing op een verzoek om opheffing kan niet daarna van een afwijzing van een verzoek om schorsing in hoger beroep komen."

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte, gelet op het bepaalde in art. 87, tweede lid, Sv, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van 20 januari 2010 houdende afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.2.1.
Op grond van art. 86 Sv is de rechter die hetzij in eerste aanleg hetzij in hoger beroep over de voorlopige hechtenis beslist, bevoegd om op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van de verdachte of ambtshalve de voorlopige hechtenis te schorsen. Die bevoegdheid tot schorsing van de voorlopige hechtenis komt dus aan het hof niet alleen toe wanneer het is geroepen te beslissen inzake de voorlopige hechtenis nadat appel is ingesteld in de strafzaak zelve, maar tevens wanneer op de voet van art. 71 Sv hoger beroep is ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding of gevangenneming. Het hof is tevens bevoegd de voorlopige hechtenis te schorsen wanneer het op grond van art. 87, tweede lid, Sv in hoger beroep oordeelt omtrent de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. (Vgl. HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3144, NJ 2010/253.)
4.2.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op de grond dat reeds een eerder verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis door het Hof was behandeld, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het door het Hof genoemde "eerdere verzoek" betrof immers een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis dat is gedaan in de raadkamer waarin het hoger beroep tegen de toewijzing van de vordering gevangenhouding werd behandeld, terwijl niet is gebleken dat de verdachte reeds gebruik had gemaakt van zijn in art. 87, tweede lid, Sv voorziene recht om eenmaal in hoger beroep te komen van een afwijzende beslissing door de Rechtbank van een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.2.3.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad vernietigt in het belang van de wet de bestreden beschikking.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, de vice-president W.A.M. van Schendel, de raadsheren J.P. Balkema, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2015.
Mr. Balkema en mr. Van de Griend zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.