Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 16 maart 2015, nr. AMS 14/4651 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 24 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure, waarbij het beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 24 december 2014, die op 16 maart 2015 werd behandeld. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld kennelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheren.