In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 maart 2015, nr. 14/00504. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2013, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat te leiden. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
De beslissing van de Hoge Raad is als volgt: het beroep in cassatie wordt niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.