Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van De
Rechtbank Den Haagvan 20 maart 2015, nr. SGR 14/3505 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 3 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 maart 2015, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 3 december 2014 werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 18 mei 2015 per aangetekende brief heeft gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Deze brief is volgens de gegevens van PostNL op het juiste adres afgeleverd. Belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan.
Op 17 juni 2015 heeft de griffier belanghebbende opnieuw per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Ook hierop heeft belanghebbende geen reactie gegeven. Gezien het feit dat het griffierecht niet is betaald, heeft de Hoge Raad op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.