Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Hollandvan 29 januari 2015, nrs. HAA 14/3702 en HAA 14/3703, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 29 januari 2015, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 4 november 2014 werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is in het openbaar uitgesproken. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van een cassatieberoep en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.