In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van meerdere cassatieberoepen die waren ingesteld door belanghebbende tegen uitspraken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De beroepen betroffen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003, 2005, 2007, 2008, 2009 en 2010. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die de cassatieberoepen had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij deze beroepen, dan wel dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, verklaarde de Hoge Raad de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is een belangrijke bevestiging van de vereisten voor ontvankelijkheid in cassatieprocedures.