In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die op 28 maart 2013 had geoordeeld over een belastingaangifte van belanghebbende met betrekking tot belasting van personenauto's en motorrijwielen, voldaan op 13 december 2010.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift op 15 april 2015 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, heeft de griffier op 10 juni 2015 de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Deze gelegenheid is echter niet benut door de indiener.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van het tijdig voldoen aan griffierechten in cassatieprocedures.