In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vraag of een holding kan worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting en of deze kan deelnemen aan een fiscale eenheid. De Staatssecretaris van Financiën had een verzoek van belanghebbende, een holding, om samen met een werkmaatschappij als fiscale eenheid te worden aangemerkt, afgewezen. De holding, opgericht op 30 mei 2006, hield alle aandelen in twee vennootschappen en had een aandeelhouder die tevens bestuurder was van de werkmaatschappij. De Inspecteur had het verzoek afgewezen op de grond dat de holding niet als ondernemer kon worden aangemerkt.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de holding een wezenlijk onderdeel vormde van de organisatie van de belastingadviespraktijk van de aandeelhouder en dat deze holding, ondanks dat zij niet als ondernemer kon worden aangemerkt, toch in aanmerking kwam voor de fiscale eenheid. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De holding moet zich in sterke mate bezighouden met de besluitvorming binnen het concern en een sturende rol vervullen om als fiscale eenheid te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor het vormen van een fiscale eenheid en de rol die een holding moet vervullen binnen een concern. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat aangeeft dat de zaak voornamelijk om de juridische interpretatie ging en niet om de kosten van de procedure.