ECLI:NL:HR:2015:2480

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
14/03291
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een taakstraf en de toepassing van artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht

In deze zaak gaat het om de oplegging van een taakstraf aan de verdachte, die eerder is veroordeeld voor mishandeling en eenvoudige belediging. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte op 20 juni 2014 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De verdachte had eerder een voorwaardelijke werkstraf opgelegd gekregen, maar het Hof oordeelde dat op basis van artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geen taakstraf kon worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet begrijpelijk is, omdat niet is aangetoond dat de taakstraf niet (of niet geheel) is verricht zonder dat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is bevolen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 8 september 2015.

Uitspraak

8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03291
ABO/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 juni 2014, nummer 21/000017-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in de onderhavige zaak geen taakstraf kan worden opgelegd.
2.2.
De verdachte is ter zake van 1. "mishandeling" en
2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd", gepleegd op 23 oktober 2013, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder artikel 22b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die leiden tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur. Aan verdachte zal, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, niet tevens een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden worden opgelegd maar volstaan zal worden met een geheel onvoorwaardelijke straf. Het hof heeft hierbij in overweging genomen dat gelet op de ernst van de feiten en de op te leggen straf de voorgestelde bijzondere voorwaarden te zwaar worden geacht en dat, zoals onder andere blijkt uit het reclasseringsrapport, het risico op onttrekking aan reclasseringstoezicht groot is."
2.3.
Art. 22b, tweede lid, Sr luidt:
"Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
(...)."
2.4.1.
Het zich bij de stukken bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2014 houdt in dat de verdachte bij vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank Arnhem van 12 maart 2010 (parketnummer 05-600604-09) wegens "mishandeling", gepleegd op 10 april 2009, is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren en dat het vonnis op 22 maart 2011 onherroepelijk is geworden, met de vermelding "volledig tenuitvoergelegd bij [de Hoge Raad leest:] 05-015131-13". Die tenuitvoerlegging vindt haar bevestiging in de vermelding in het uittreksel, dat met betrekking tot de zaak met het parketnummer 05-015131-13 onder meer inhoudt: "40 Uren Werkstraf subsidiair 20 Dagen Hechtenis, volledige tenuitvoerlegging van 05-600604-09 Executie: --> 24 juli 2013 - 30 oktober 2013. Niet voldaan".
2.4.2.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat de opgelegde taakstraf kennelijk niet (of niet geheel) is verricht zonder dat blijkt dat de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis. Het kennelijke oordeel van het Hof dat art. 22b, tweede lid, Sr in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf is daarom niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2015.