Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het hof, dat de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van gederfde inkomsten moest worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juni 2011, de datum van het bewezenverklaarde feit. De verdachte en zijn raadsman hadden in hoger beroep geen verweer gevoerd tegen de toewijzing van de wettelijke rente vanaf deze datum, waardoor het hof niet in de gelegenheid was gesteld om dit te beoordelen. De Hoge Raad oordeelde dat een dergelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kon worden aangevoerd, omdat dit een feitelijke beoordeling vereiste. De Hoge Raad concludeerde dat het middel tevergeefs was voorgesteld en dat de middelen voor het overige ook niet tot cassatie konden leiden. De beslissing van het hof werd derhalve bevestigd, en de Hoge Raad verwierp het beroep. Het arrest benadrukt het belang van het tijdig aanvoeren van verweren in de procesgang en de beperkingen van de cassatieprocedure.