ECLI:NL:HR:2015:2475

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
14/03670
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over schending van de redelijke termijn in strafzaak met vermindering van gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat had geoordeeld dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was. De zaak betrof een schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg met ruim twee jaren was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden te verminderen naar vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de strafoplegging.

Uitspraak

8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03670
DAZ/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 juli 2014, nummer 21/000028-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de fase van de eerste aanleg.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Door de raadsman is aangevoerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden. Het hof is hieromtrent van oordeel dat in eerste aanleg de zaak niet binnen twee jaren na verdachtes bekennende verklaring van 15 september 2008 ter terechtzitting van 7 oktober 2010 is aangebracht en dat er sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn. Vervolgens zijn acht getuigen gehoord, hetgeen een niet onaanzienlijke vertraging tot gevolg heeft gehad en is de zaak op 13 december 2012 voortgezet, waarna op 21 december 2012 vonnis is gewezen. Het dossier is vervolgens bij het Hof op 2 juli 2013 binnengekomen.
Het hof is van oordeel dat er weliswaar sprake is van een lange periode, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg zo beperkt is, dat kan worden volstaan met constatering van de overschrijding.
Bij de strafoplegging houdt het hof wel rekening met het aanzienlijke tijdsverloop.
Het hof is van oordeel dat indien de zaak eerder zou zijn berecht een hogere straf op zijn plaats zou zijn geweest; niet alleen vanwege de benadeling van de fiscus, maar ook vanwege het concurrentievervalsende karakter van de bewezenverklaarde feiten.
Vanwege het tijdsverloop zal het hof een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen."
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.
De Hoge Raad zal zelf om doelmatigheidsredenen de zaak afdoen. Daarbij neemt de Hoge Raad tot uitgangspunt dat gelet op de hiervoor onder 2.2 weergegeven overweging van het Hof de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg met ruim twee jaren is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden, waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2015.