ECLI:NL:HR:2015:2473

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
14/00059
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek en falende bewijsklacht in Opiumwetdelict

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1982, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op 28 juli 2012 in Rotterdam. De Hoge Raad behandelde twee belangrijke middelen van de verdediging. Ten eerste werd een verzoek tot het horen van een getuige afgewezen door het Hof, dat oordeelde dat het horen van deze getuige niet noodzakelijk was. De verdediging had aangevoerd dat de getuige, die had verklaard dat de drugs niet van de verdachte waren, cruciaal was voor de zaak. Het Hof vond echter dat de verklaring van de getuige onvoldoende betrouwbaar was en niet in voor de verdachte ontlastende zin kon worden gebruikt. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht.

Ten tweede klaagde de verdediging dat de bewezenverklaring niet kon worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en analyses van het Nederlands Forensisch Instituut, voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de aanwezigheid van cocaïne en MDMA. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof, waarbij de veroordeling van de verdachte werd gehandhaafd. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de rol van bewijs in strafzaken.

Uitspraak

8 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/00059
ABO/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 december 2013, nummer 22/001807-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Een aanvulling op de schriftuur is eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. De Hoge Raad kan op dit geschrift geen acht slaan.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast acht.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 juli 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 28 juli 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17D0 2012422934-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op 28 juli 2012 werd in het centrum van Rotterdam preventief gefouilleerd. Ik, verbalisant [verbalisant 3], gaf een stopteken aan de bestuurder van een zwarte Volkswagen Jetta. Wij zagen dat de bestuurder alleen in de auto zat. Met toestemming van de bestuurder [verdachte] werd een onderzoek in de Volkswagen Jetta verricht. In het middenconsole van de Volkswagen Jetta werd een grote gripzak aangetroffen. In deze grote gripzak zaten diverse gripzakjes met pillen / ponypacks en zakjes met bruin poeder. De grote gripzak met inhoud werd in beslag genomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17D0 2012422934-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar [verbalisant 4]:
Op maandag 30 juli 2012 ontving ik de volgende stukken van overtuiging.
Van de stukken van overtuiging wordt monstermateriaal genomen ten behoeve van analyse door het NFI
SINnummer monster: AAEV7820NL
SINnummer monster: AAEV7821NL
SINnummer monster: AAEV7817NL
SINnummer monster: AAEV7822NL
3. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, nr. 2012.08.06.005, d.d. 10 augustus 2012, opgemaakt en ondertekend door de deskundige Ing. A.B.M van Esch-de Bruin. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
AAEV7820NL
Conclusie: bevat MDMA
AAEV7821NL
Conclusie: bevat MDMA
AAEV7817NL
Conclusie: bevat MDMA
AAEV7822NL
Conclusie: bevat cocaïne
Cocaïne en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) zijn vermeld op de lijst I, behorende bij de Opiumwet."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing van een (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [getuige] als getuige.
3.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Mijn cliënt heeft vanaf het begin af aan ontkend dat de drugs van hem waren. Na enige tijd is [getuige] er via [betrokkene] bij gekomen en [getuige] heeft verklaard dat de drugs van hem waren. Hij wist niet alles over de hoeveelheid pillen en de kleur daarvan, omdat hij de zak met pillen had gekregen. Het verschil in de verklaringen van mijn cliënt en [getuige] ten aanzien van de wijze waarop het contact is gelegd, is niet van belang, omdat [getuige] heeft verklaard dat de drugs aan hem toebehoorden. Het geschetste scenario inhoudende dat mijn cliënt [getuige] zou hebben omgekocht, is mogelijk, maar onvoldoende onderbouwd. [getuige] zou in dat geval een identieke verklaring hebben afgelegd en daar is geen sprake van. Bovendien zijn de discrepanties verklaarbaar. Indien het hof twijfelt aan de verklaringen van [getuige], verzoek ik het hof om [getuige] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep te horen."
3.2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek in de bestreden uitspraak als volgt afgewezen:
"De verdediging heeft voorwaardelijk het verzoek gedaan om [getuige] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep te horen indien het hof zou twijfelen aan zijn verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting van de politierechter op 16 april 2013.
Het hof acht het horen van [getuige] als getuige niet noodzakelijk.
Het hof is van oordeel dat zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring onvoldoende betrouwbaar is om in voor de verdachte ontlastende zin te worden gebezigd. Zijn verklaring vindt op belangrijke punten geen steun in de overige bewijsmiddelen en op relevante onderdelen staat zijn verklaring haaks op die van de verdachte en op bevindingen van verbalisanten.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen."
3.3.
Het Hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek [getuige] als getuige te horen afgewezen omdat het het horen van deze getuige niet noodzakelijk achtte. Dat oordeel is, gelet ook op hetgeen de verdediging aan dit verzoek ten grondslag heeft gelegd, niet onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2.
De onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen houden in dat op 28 juli 2012 in het centrum van Rotterdam tijdens een preventieve fouillering door de politie in een door de verdachte bestuurde auto een grote gripzak met daarin "diverse gripzakjes met pillen / ponypacks en zakjes met bruin poeder" is aangetroffen (bewijsmiddel 1) en dat een analyse van het Nederlands Forensisch Instituut van vier op 30 juli 2012 genomen monsters heeft geleid tot de conclusie dat deze respectievelijk MDMA en cocaïne bevatten (bewijsmiddelen 2 en 3). Kennelijk heeft het Hof als vaststaand aangenomen dat die monsters zijn genomen uit de in de auto van de verdachte aangetroffen pillen en poeder. Die vaststelling, die van feitelijke aard is en zich in zoverre niet leent voor toetsing in cassatie, is niet onbegrijpelijk, gelet op het gemeenschappelijke zaaknummer genoemd in de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen 1 en 2 en in aanmerking genomen dat uit niets blijkt dat bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is aangevoerd dat de geanalyseerde monsters niet zijn genomen uit de inbeslaggenomen stoffen.
4.3.
Het middel faalt.

5.Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2015.