Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
Op 8 september 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1940, was eerder veroordeeld voor mishandeling en verkrachting, met een gevangenisstraf van elf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, en betrof de veroordeling voor verkrachting. De aanvrager stelde dat er nieuwe verklaringen waren van getuigen die de eerdere verklaring van een belangrijke getuige, [betrokkene 4], tegenspraken.
De Hoge Raad overwoog dat voor een herziening op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er een door bescheiden gestaafd gegeven moet zijn dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en dat een ernstig vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat zij niet aannemelijk maakten waarom [betrokkene 4] haar eerdere verklaring had gewijzigd.
Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en dat er geen grond was voor het instellen van nader onderzoek. De aanvraag werd afgewezen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. Deze beslissing bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager.