ECLI:NL:HR:2015:2471

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
15/01947
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een strafrechtelijke veroordeling met betrekking tot mishandeling en verkrachting

Op 8 september 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1940, was eerder veroordeeld voor mishandeling en verkrachting, met een gevangenisstraf van elf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, en betrof de veroordeling voor verkrachting. De aanvrager stelde dat er nieuwe verklaringen waren van getuigen die de eerdere verklaring van een belangrijke getuige, [betrokkene 4], tegenspraken.

De Hoge Raad overwoog dat voor een herziening op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er een door bescheiden gestaafd gegeven moet zijn dat bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en dat een ernstig vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst had geleid. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat zij niet aannemelijk maakten waarom [betrokkene 4] haar eerdere verklaring had gewijzigd.

Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en dat er geen grond was voor het instellen van nader onderzoek. De aanvraag werd afgewezen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. Deze beslissing bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager.

Uitspraak

8 september 2015
Strafkamer
nr. S 15/01947 H
ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 november 2012, nummer 22/004004-08, ingediend door mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Middelburg van 16 juli 2008 - de aanvrager ter zake van 3. "Mishandeling" en 4. "Verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2 De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
De aanvraag, die kennelijk slechts betrekking heeft op feit 4, berust op de stelling dat uit de bij de aanvraag gevoegde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] blijkt dat [betrokkene 4] is teruggekomen op haar eerder ten overstaan van de Rechter-Commissaris afgelegde en als bewijsmiddel 8 tot het bewijs gebezigde verklaring.
3.3.
Vooropgesteld dient te worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. In hun verklaringen stellen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat zij van [betrokkene 4] hebben gehoord dat de seksuele handelingen waarover zij tegenover de Rechter-Commissaris heeft verklaard, niet hebben plaatsgevonden. De aanvraag noch de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] houden in dat door [betrokkene 4] redenen zijn opgegeven waarom zij tegenover hen anders heeft verklaard dan zij toen deed. Daarom is er onvoldoende grond om aan te nemen dat de tot het bewijs gebruikte verklaring onjuist is. De bij de aanvraag overgelegde verklaringen wekken derhalve niet een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
3.5.
De Hoge Raad acht geen grond aanwezig tot inwilliging van het subsidiair gedane verzoek tot het instellen van een nader onderzoek.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 september 2015.