Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Aan de beoordeling van het middel voorafgaande opmerking
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte in cassatie is gegaan tegen de afwijzing van een verzoek om getuigen te horen. De Hoge Raad behandelt de vraag naar het rechtens te respecteren belang bij het cassatiemiddel, met specifieke aandacht voor de toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad stelt dat het van de verdediging kan worden gevergd om in de cassatieschriftuur aan te geven welk belang zij heeft bij de klacht over de afwijzing van het getuigenverzoek, vooral wanneer niet duidelijk is welke betekenis de getuige kan hebben voor de beantwoording van de vragen in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en benadrukt dat de begrijpelijkheid van de beslissing van het hof van belang is, waarbij ook het procesverloop en het stadium van het verzoek in overweging moeten worden genomen. De Hoge Raad concludeert dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof. Deze uitspraak onderstreept het belang van duidelijke argumentatie van de verdediging bij cassatieberoepen, vooral in zaken waar het belang van getuigen niet evident is.