ECLI:NL:HR:2015:2462

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
14/00585
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over lastgeving door curator van failliete pandgever aan pandhouder en bewijsoordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen [eiseres] en CAV Agrotheek B.V. De zaak betreft de vraag of de curator van een failliete pandgever lastgeving kan geven aan de pandhouder om een procedure op eigen naam te voeren. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam in eerdere uitspraken de vorderingen van [eiseres] hadden afgewezen op grond van de stelling dat zij niet vorderingsgerechtigd was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat [eiseres] niet in het haar opgedragen bewijs was geslaagd. De curator had in een brief van 12 december 2012 bevestigd dat [eiseres] op grond van een lastgevingsovereenkomst bevoegd was om de vordering van de boedel op eigen naam maar voor rekening van de boedel te incasseren. Dit oordeel van het hof werd als onbegrijpelijk gekwalificeerd, omdat de curator in zijn brief expliciet had bevestigd dat CAV bij een eventuele toewijzing van de vordering niet opnieuw zou kunnen worden aangesproken door de boedel. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd CAV veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

4 september 2015
Eerste Kamer
14/00585
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
CAV AGROTHEEK B.V.,
gevestigd te Hollands Kroon,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Franke.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en CAV.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 112084/ HA ZA 09-642 van de rechtbank Alkmaar van 21 oktober 2009 en 15 december 2010;
b. de arresten in de zaak 200.082.383/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 december 2012 en 8 oktober 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. CAV heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans verwerping van het principale beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[eiseres] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans tot verwerping van het incidentele beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het eindarrest van het hof en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing en in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep tot verwerping van het beroep.
De advocaat van CAV heeft bij brief van 22 mei 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) CAV is een groothandel in en een leverancier van gewasbeschermingsmiddelen, kunstmest en zaaizaad.
(ii) De vennootschap onder firma [A] (hierna: [A]) was klant van CAV. Zij bestelde voor de bloemenproductie, met name lelieteelt, bestrijdingsmiddelen bij CAV.
(iii) [A] heeft in 2008 lelieplanten met een door CAV aangeraden middel, Rudis, bespoten. Aan het eind van de oogst vertoonden de lelies schade.
(iv) [A] heeft CAV aansprakelijk gesteld en haar schade ten gevolge van de bespuiting met Rudis voorlopig begroot op € 314.542,--.
(v) [A] heeft bij een op 1 maart 2009 gedateerde overeenkomst alle rechten ter zake van de onder (iv) genoemde claim overgedragen aan [eiseres].
(vi) Op 9 maart 2009 is tussen [A] en [eiseres] een pandovereenkomst gesloten op grond waarvan [A] ten gunste van [eiseres] pandrecht heeft gevestigd op onder meer de inventaris, voorraden en alle huidige en toekomstige vorderingen op derden.
(vii) Op 11 augustus 2009 is [A] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M. Bonefaas tot curator (hierna: de curator).
(viii) Bij brief van 24 februari 2010 aan de advocaat van [eiseres] heeft de curator op grond van artikel 42 en/of 47 Fw de vernietiging ingeroepen van de hiervoor onder (v) en (vi) genoemde rechtshandelingen.
(ix) Bij fax van 26 maart 2010 heeft de curator de advocaat van [eiseres] bericht als volgt:
“Hoewel de rechten uit hoofde van de vordering op CAV naar de mening van de boedel aan de boedel zijn teruggevloeid, kan de boedel onder voorwaarden instemmen met voortzetting van de procedure op naam van uw cliënte.
In het geval de procedure tot een veroordeling van CAV zal leiden dan dient betaling van het door CAV verschuldigde bedrag op mijn derdenrekening plaats te vinden. Aldus zal CAV uitsluitend bevrijdend kunnen betalen op mijn derdenrekening. Voorts wenst de boedel vooraf inzage in de door u in te dienen processtukken, waaronder de aanstaande woensdag in te dienen akte, en dienen de nog te verrichten proceshandelingen in overleg met de boedel plaats te vinden.Voor de goede orde merk ik daarbij op dat uw cliënte de kosten van de procedure dient te dragen, zulks in de ruimste zin des woords. De boedel wordt dan ook niet als uw opdrachtgever beschouwd.”
(x) Bij fax van 18 mei 2010 heeft de curator de advocaat van [eiseres] bericht als volgt:
“Hierdoor bericht ik u dat ik kan instemmen met de inhoud van uw akte waarin onder meer staat vermeld dat de procedure op naam van uw cliënte wordt voortgezet.”
3.2.1
[eiseres] vordert in dit geding, waarin de inleidende dagvaarding van 24 juni 2009 dateert, een verklaring voor recht dat CAV toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [A] en veroordeling tot vergoeding van de daardoor geleden schade. Daarnaast vordert [eiseres] ontbinding van de overeenkomst tussen CAV en [A].
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op de grond dat art. 130 Rv in de weg staat aan het veranderen van hoedanigheid tijdens de procedure, dat het ervoor moet worden gehouden dat [eiseres] de procedure namens de boedel op eigen naam voert en dat de vorderingen geen grondslag (meer) vinden in hetgeen in de dagvaarding is gesteld.
3.2.3
Het hof heeft de stelling van [eiseres], dat zij zelf op grond van de hiervoor in 3.1 onder (v) en (vi) genoemde cessie- en pandovereenkomsten vorderingsgerechtigd is, verworpen (rov. 3.2 en 3.4). Ten aanzien van het beroep van [eiseres] op lastgeving door de curator heeft het hof in zijn tussenarrest, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“3.6 Aldus resteert de vraag of [eiseres] de bevoegdheid heeft om op grond van lastgeving zonder volmacht de rechtsvordering van de boedel op eigen naam in te stellen. Bij een dergelijke middellijke vertegenwoordiging waarin wordt geprocedeerd op grond van lastgeving maar in eigen naam, behoeft de lasthebber niet in de dagvaarding te vermelden dat hij optreedt voor de belangen van de derde (HR 3 mei 1991, NJ 1992, 229, LJN ZC0231). Echter, nu [eiseres] is geconfronteerd met het verweer van CAV dat [eiseres] niet de werkelijke crediteur is en CAV de bevoegdheid van [eiseres] betwist, zal [eiseres] moeten stellen en bewijzen dat zij op grond van een lastgevingsovereenkomst met de curator, bevoegd is de vordering van de boedel op eigen naam te incasseren. De enkele door [eiseres] overgelegde correspondentie met de curator (…) daterend uit de eerste helft van het jaar 2010, is daartoe onvoldoende, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van CAV ter zake.
3.7
Overeenkomstig het door haar gedane (algemene) bewijsaanbod zal [eiseres] worden toegelaten tot het leveren van het bewijs van haar stelling dat zij op grond van een lastgevingsovereenkomst met de curator bevoegd is om in eigen naam, maar voor rekening van de boedel het gevorderde te incasseren en dat CAV bij een eventuele toewijzing van (een deel van) het gevorderde aldus bevrijdend zal kunnen betalen ter uitvoering van het in deze procedure te wijzen eindarrest en niet opnieuw zal kunnen worden geconfronteerd met een namens de boedel in te stellen vordering ter zake van de tussen CAV en [A] gesloten overeenkomst.
(…)
3.9
De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een akte. Hierbij kan [eiseres] schriftelijk bewijs in het geding brengen en desgewenst getuigenbewijs aanbieden.(…)”
3.2.4
[eiseres] heeft daarop bij akte een brief van de curator van 12 december 2012 in het geding gebracht met de volgende inhoud:
“In navolging op uw faxbericht d.d. heden bevestig ik u hierbij dat uw cliënte [eiseres] op grond van een lastgevingsovereenkomst met ondergetekende bevoegd is om de vordering van de boedel op eigen naam maar voor rekening van de boedel te incasseren en dat partij CAV Agrotheek B.V. bij een eventuele toewijzing van (een deel van) het gevorderde bevrijdend zal kunnen betalen ter uitvoering van het in deze procedure te wijzen eindarrest en dat ondergetekende c.q. de boedel CAV Agrotheek B.V. niet opnieuw zal confronteren met een namens de boedel in te stellen vordering terzake van de tussen CAV Agrotheek B.V. en v.o.f. [A] [gesloten] overeenkomst die onderwerp is van de procedure tussen uw cliënte [eiseres] en CAV Agrotheek B.V.”
In zijn akte heeft [eiseres] aanvullend bewijs aangeboden door het horen van de curator en [eiseres].
3.2.5
In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en dat voor nadere bewijslevering geen plaats is nu het bewijsaanbod van [eiseres] onvoldoende concreet en specifiek is. Het overwoog daartoe:
“2.5 (…) Weliswaar heeft [eiseres] de onder 2.2 aangehaalde brief van de curator [van 12 december 2012, HR] in het geding gebracht, waarin is vermeld ‘dat uw cliënte [eiseres] op grond van een lastgevingsovereenkomst met ondergetekende bevoegd is om de vordering op eigen naam maar voor rekening van de boedel te incasseren’, maar het bestaan van die lastgevingsovereenkomst is niet nader toegelicht, noch met bewijsstukken onderbouwd. Ook is niet aangegeven wanneer die lastgevingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Een nadere toelichting op de gestelde lastgevingsovereenkomst en een onderbouwing van de gestelde overeenkomst met bewijsstukken was met name vereist, nu uit de eerdere brief van de curator van 26 maart 2010 (…) volgt dat níet sprake is van een lastgevingsovereenkomst. Daarin is immers vermeld dat ‘de boedel (…) niet als uw opdrachtgever [wordt] beschouwd’. [eiseres] heeft niet aangegeven hoe een en ander met elkaar te rijmen is c.q. welke feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan in de tijd tussen het verzenden van de brief van 26 maart 2010 en de brief van 12 december 2012. Het vooroverwogene geldt ook voor de vraag wie de kosten van de procedure draagt; in de eerste brief is expliciet gesteld ‘dat uw cliënte de kosten van de procedure dient te dragen’, terwijl in de laatste brief staat dat de vordering voor rekening van de boedel kan worden geïncasseerd. Een nadere toelichting en onderbouwing van de gestelde lastgevingsovereenkomst mocht bovendien ook van [eiseres] worden gevergd, nu CAV in de onderhavige procedure steeds de bevoegdheid van [eiseres] om de vordering van [A] in rechte aanhangig te maken, in twijfel heeft getrokken en CAV zich bovendien geconfronteerd heeft gezien met de situatie dat [eiseres] – in de procedure in eerste aanleg – de brief van de curator waarin deze de cessieovereenkomst had vernietigd, in strijd met art. 21 Rv, achter had gehouden. Deze gang van zaken was een reden temeer voor [eiseres] om thans wel in alle opzichten openheid van zaken te geven en opheldering over feitelijkheden die, zonder nadere toelichting, moeilijk of niet met elkaar te verenigen zijn.
Het hof is voorts van oordeel dat voor nadere bewijslevering geen plaats is, nu [eiseres] geen concrete feiten heeft gesteld – met betrekking tot de totstandkoming van de gestelde lastgevingsovereenkomst en de hiervoor besproken veranderde feiten of omstandigheden in de periode tussen beide brieven van de curator – die zij wil bewijzen. Het hof gaat derhalve voorbij aan het bewijsaanbod van [eiseres], nu dit onvoldoende concreet en specifiek is.”

4.Beoordeling van de middelen in het principale beroep

4.1.1
In middel 2 klaagt [eiseres] onder meer dat het oordeel van het hof dat het aan [eiseres] opgedragen bewijs niet is geleverd, onbegrijpelijk is gelet op de inhoud van de door [eiseres] in het geding gebrachte brief van de curator van 12 december 2012.
4.1.2
De klacht is gegrond.
In zijn tussenarrest heeft het hof [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij op grond van een lastgevingsovereenkomst met de curator bevoegd is om in eigen naam, maar voor rekening van de boedel het gevorderde te incasseren en dat CAV bij een eventuele toewijzing van (een deel van) het gevorderde aldus bevrijdend zal kunnen betalen ter uitvoering van het in deze procedure te wijzen eindarrest en niet opnieuw zal kunnen worden geconfronteerd met een namens de boedel in te stellen vordering ter zake van de tussen CAV en [A] gesloten overeenkomst. In zijn op deze bewijsopdracht volgende brief van 12 december 2012 heeft de curator bevestigd dat [eiseres] op grond van een lastgevingsovereenkomst met hem bevoegd is om de vordering van de boedel op eigen naam maar voor rekening van de boedel te incasseren, dat CAV bij een eventuele toewijzing van (een deel van) het gevorderde bevrijdend zal kunnen betalen ter uitvoering van het in deze procedure te wijzen eindarrest en dat hij CAV niet opnieuw zal confronteren met een namens de boedel in te stellen vordering terzake van de tussen CAV en [A] gesloten overeenkomst die onderwerp is van de procedure tussen [eiseres] en CAV. De curator heeft in zijn brief dus datgene bevestigd waarvan het hof bewijs verlangde. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof dat [eiseres] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd dan ook onbegrijpelijk.
4.1.3
Dat wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat het hof een nadere onderbouwing van de gestelde lastgevingsovereenkomst nodig heeft geacht op de grond dat uit de eerdere brief van de curator van 26 maart 2010 volgt dat geen sprake is van lastgeving. Die uitleg van deze brief is evenzeer onbegrijpelijk.
Ook daarin is immers vermeld dat de boedel (onder de in die brief genoemde voorwaarden) instemt met voortzetting van de procedure op naam van [eiseres]. De mededeling dat [eiseres] de kosten van de procedure dient te dragen en dat de boedel dan ook – waarmee klaarblijkelijk is bedoeld: in zoverre – niet als opdrachtgever van [eiseres] wordt beschouwd, brengt niet mee dat (toch) geen sprake kan zijn van lastgeving. Het antwoord op de vraag of sprake is van lastgeving om een procedure op eigen naam te voeren is immers niet afhankelijk van afspraken omtrent de daaraan verbonden kosten. Ook de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden dat CAV de vorderingsgerechtigdheid van [eiseres] in twijfel heeft getrokken en zich in eerste aanleg geconfronteerd zag met het in strijd met art. 21 Rv achterhouden door [eiseres] van de brief van de curator waarin deze de cessieovereenkomst heeft vernietigd, kunnen het oordeel dat [eiseres] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd niet dragen. Hierbij is mede van belang dat CAV met de brief van de curator van 12 december 2012 de zekerheid heeft verkregen dat zij, bij toewijzing van de vordering aan [eiseres], niet namens de boedel opnieuw zal worden aangesproken voor diezelfde vordering.
4.1.4
Het voorgaande brengt mee dat ook de klacht tegen het oordeel van het hof dat het aanbod tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs onvoldoende concreet en specifiek is, slaagt.
4.2
Middel 1, dat is gericht tegen het oordeel van het hof in zijn tussenarrest dat [eiseres] niet vorderingsgerechtigd is op grond van de overeenkomsten van cessie en verpanding, nu deze door de curator zijn vernietigd, behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling.

5.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep

Het middel is ingesteld onder de voorwaarde dat het principale cassatieberoep van [eiseres] op enig onderdeel slaagt. Die voorwaarde is vervuld. Het middel kan evenwel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt CAV in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 928,77 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt CAV in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
4 september 2015.