ECLI:NL:HR:2015:2446

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
14/02465
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake valsheid in geschrifte en flessentrekkerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2015 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 maart 2014. De verdachte, geboren in 1956, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor valsheid in geschrifte en flessentrekkerij. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om in het bijzonder de redenen op te geven waarom het was afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt over de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van een getuige. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. De zaak betrof onder meer het gebruik van valse jaarrekeningen en andere documenten door de verdachte in de periode van 2006 tot 2007, waarbij hij opzettelijk gebruik maakte van deze documenten om kredieten te verkrijgen. De verdediging had betoogd dat de verdachte niet betrokken was bij de opstelling van de valse stukken en dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar waren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het deze verklaringen toch voor bewijs had gebruikt.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02465
AJ/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 maart 2014, nummer 20/002335-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [A] B.V. betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse tussentijdse balans van [A] B.V. per 30 juni 2006 en
- een valse jaarrekening van [A] B.V. betreffende het boekjaar 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [B] B.V.
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij verdachte die jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan [C] B.V. voor de beoordeling van kredieten en leveranciers van [A] B.V. en bestaande die valsheid hierin dat verdachte heeft doen voorkomen dat de voormelde jaarrekening en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [B] B.V. accountants-administratieconsulenten;
en
hij in de periode van 01 september 2006 tot en met 18 juli 2007 in Nederland meermalen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse jaarrekening van [A] B.V. betreffende het boekjaar 2005 en
- een valse jaarrekening van [A] B.V. betreffende het boekjaar 2006 en
- een valse tussentijdse balans van [A] B.V. per 30 juni 2006 en
- meerdere valse aanbiedingsbrieven van [B] B.V.
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat hij, verdachte, de jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven heeft doen toekomen aan
[D] N.V. en [E] N.V. voor de beoordeling van kredieten van leveranciers van [A] B.V. en heeft doen toekomen aan Fortis Bank N.V. ter verkrijging van een hypotheek op het pand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]
en bestaande die valsheid telkens hierin dat verdachte heeft hebben doen voorkomen dat de voormelde jaarrekeningen en tussentijdse balans en aanbiedingsbrieven waren opgemaakt door [B] B.V. accountants-administratieconsulenten;
2. hij in de periode van 01 maart 2007 tot en met 27 juni 2007 op na te noemen plaatsen een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 05 juni 2007, te Oss en Oud-Beijerland telkens een hoeveelheid aardappelen van [F] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 03 mei 2007, te Oss en Amsterdam telkens een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten van [G] B.V. en
- op een tijdstip in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid vleesproducten van [H] B.V. en
- op een tijdstip in de periode van 15 mei 2007 tot en met 23 mei 2007 te Oss en Bergeijk een hoeveelheid eieren van [I] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Oss en Cuijk een hoeveelheid kipproducten en/of vleesproducten en/of visproducten van [J] B.V. en
- op tijdstippen in periode van 27 maart 2007 tot en met 01 mei 2007 te Oss en Apeldoorn een hoeveelheid vleesproducten van [K] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 04 mei 2007 tot en met 18 mei 2007 te Oss en Dedemsvaart een hoeveelheid kipproducten van [L] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2007 te Oss en Reeuwijk een hoeveelheid kaas van [M] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 8 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Oss en Bodegraven een hoeveelheid kaas van [N] VOF en
- op tijdstippen in de periode van 01 april 2007 tot en met 14 mei 2007 te Oss en Doetinchem een hoeveelheid kipproducten van [O] B.V. en
- op 15 mei 2007 te Oss en Wormer een hoeveelheid kalkoenvlees van [P] B.V. en
- op 10 mei 2007 te Oss en Dordrecht een hoeveelheid kipproducten van [Q] B.V. en
- op 15 mei 2007 te Oss en Den Ilp een hoeveelheid kipproducten van [R] B.V. en
- op 16 mei 2007 te Oss en Groningen een hoeveelheid sauzen van [S] B.V. en
- op tijdstippen in de periode van 16 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 te Oss en Venlo een hoeveelheid champignons van [T] B.V.."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"70. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 14 april 2008, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
(pagina's 136-143)
Binnen de Vleescentrale gebruikte ik de naam [betrokkene 10] . [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben mij die naam gegeven.
Ik ben naar [A] (hierna: [A] ) gegaan. Ik denk dat het eind januari 2007 is geweest, omdat ik in februari daar ben gaan werken. Daar was [betrokkene 2] aanwezig en ook [medeverdachte 1] . Ik zou daar secretariële werkzaamheden doen. Ik moest brieven opstellen, telefoontjes plegen en bedrijven benaderen om zaken te doen. Ik zocht met name op internetsites waar bedrijven stonden, die zaken deden met een kredietverzekering. Ik moest van alle soorten bedrijven benaderen, variërend tussen vlees, groenten en kaas. Ik deed alleen de inkoop van goederen. Ik nam steeds de telefoon op.
Het was een bedrijf voor inkoop van grote hoeveelheden levensmiddelen. Die levensmiddelen gingen vervolgens door naar de Grossmarkt in Duitsland. Ik had door dat die levensmiddelen voor de helft van de prijs werden doorverkocht naar Duitsland. Ik werkte altijd met [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] had contacten met [J] . [verdachte] kwam regelmatig op kantoor.
[J] leverde bevroren producten en daar bemoeide [verdachte] zich mee.
[medeverdachte 1] werkte ook voor [verdachte] , hij was door [verdachte] aangenomen.
[verdachte] kreeg al het geld van alles wat er verkocht werd. Ik weet dat omdat [verdachte] er altijd was als er kopers op het bedrijf waren. [verdachte] ging dan altijd naar een klein kantoortje met de koper. Ik moest dan het geldtelmachientje bij hem brengen.
De vleescentrale was verdeeld in twee afdelingen. Een afdeling werd gedaan door [medeverdachte 1] . Al het geld dat daarvan binnen kwam ging naar [verdachte] . De andere afdeling werd gedaan door [betrokkene 2] . Van al het geld wat door [betrokkene 2] werd binnen gebracht, kreeg [verdachte] de helft.
Ik had met [medeverdachte 1] dagelijks contact.
Ik had contact met klanten uit Duitsland om door te geven welke goederen er aan zouden komen. Wij verzorgden toen het transport naar Duitsland. [verdachte] gaf mij later de opdracht om geen transporten naar Duitsland meer te regelen.
Ik had met veel leveranciers contact, onder andere [L] uit Apeldoorn en [F] uit
Oud-Beijerland. Ik gebruikte de telefoon, de fax en e-mail.
Ik ben daar eind mei 2007 weggegaan.
71. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 15 april 2008, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
(pagina's 144-155)
[verdachte] had met alle bedrijven die zaken deden met [A] van doen.
Ik zag [medeverdachte 1] dagelijks in de tijd dat ik bij [A] werkte.
[medeverdachte 2] is zogenaamd de directeur van [A] , maar hij deed helemaal niets binnen het bedrijf. [verdachte] was voor mij de echte directeur, want [verdachte] nam de beslissingen en zei wat er moest gebeuren.
De handtekening van [medeverdachte 2] werd door andere mensen, zoals [medeverdachte 1] en [verdachte] , vervalst. Zij gebruikten die handtekening als dat nodig was. Ik heb dat zelf ook een keer gedaan in verband met de huur van laptops. Ik had die een keer afgekeken van de handtekening op de kopie van het paspoort van [medeverdachte 2] , die lag op de zaak.
Ik heb [medeverdachte 2] niet vaak gezien. Ik denk een keer of 3 of 4.
Ik werkte in de periode februari-maart 2007 ongeveer 20-24 uren in de week. Vanaf april 2007 werkte ik 36-40 uren bij [A] . Dat was omdat de handel op gang kwam. Bij contante betalingen was [verdachte] bijna altijd op het bedrijf aanwezig. Het afstorten van geld werd verzorgd door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Volgens mij werden die stortingsformulieren getekend door [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] en ik hadden contact met de leveranciers. Op aanvraag vanuit Duitsland werden bestellingen gedaan. Ik zocht een bedrijf die het gevraagde kon leveren. Ik bestelde dan vaak telefonisch en bevestigde de bestelling dan vaak middels een fax of e-mail. Daarna werd er een datum afgesproken van de levering. Door de leveranciers werd het transport naar ons geregeld, behalve bij [F] want daar werden de goederen door ons opgehaald. Dat was ook zo bij een eierhandelaar. Telefonisch maakten leveranciers mij bekend dat er niet betaald was."
2.3.
Het Hof heeft in "bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" als volgt overwogen en beslist:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van feit 1 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en ook uit de verklaringen van getuigen kan niet worden afgeleid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften. Geen van de getuigen heeft immers (telefonisch) gesproken met verdachte en als men vroeg om nadere financiële informatie werd men door [medeverdachte 2] verwezen naar medeverdachte [medeverdachte 1] en niet naar verdachte.
Hoewel getuige [betrokkene 3] ( [C] B.V.) heeft verklaard dat zijn collega op 12 oktober 2006 heeft gesproken met een man genaamd [verdachte] , blijkt uit niets dat die collega daadwerkelijk met verdachte heeft gesproken. Verdachte ontkent met hem te hebben gesproken. Dat vervolgens op diezelfde dag valse stukken naar [C] werden verstuurd, ondertekend door [medeverdachte 2] , wijst evenmin op betrokkenheid van verdachte bij het versturen van die stukken. Immers, verdachte kende [medeverdachte 2] op 12 oktober 2006 niet, zodat verdachte niet bekend was met de naam [medeverdachte 2] en ook niet diens handtekening onder de valse stukken kan hebben gezet. [medeverdachte 2] heeft op 4 december 2006 zelf stukken betreffende [A] aan [C] verstuurd.
De jaarstukken zijn bovendien aan de kredietverzekeraars verstuurd op een moment dat verdachte niet meer betrokken was bij [A] . Anderen hebben de naam van verdachte misbruikt.
Alleen getuige [betrokkene 1] heeft belastend over verdachte verklaard, maar zij kan over verdachte uit eigen wetenschap niets nadeligs verklaren. Bovendien is zij ongeloofwaardig, onder meer gelet op de wisselende verklaringen omtrent de grote geldbedragen die zij in de periode dat zij werkte voor [A] naar Turkije heeft overgemaakt.
Ten aanzien van feit 2 is het volgende aangevoerd:
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij dit feit en geen enkele getuige heeft verklaard dat verdachte iets van doen had met de bestelling van goederen. Bovendien kunnen ook de bij verdachte aangetroffen agenda waarin het adres van [medeverdachte 1] is gebruikt, de bij verdachte aangetroffen stempel die werd gebruikt door [A] in de ten laste gelegde periode en de in de woning van verdachte aangetroffen faillissementsstukken betreffende [A] evenmin een aanwijzing vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde flessentrekkerij.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en getuige [betrokkene 1] weerleggen geenszins dat niet verdachte, maar zijzelf de flessentrekkerij hebben gepleegd.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
- [A] B.V. (hierna: [A] ) had in oktober 2006 geen personeel in dienst.
- Op 12 oktober 2006 stond verdachte nog ingeschreven als bestuurder van Stichting [V] B.V. (hierna: [V] ). Verdachte en zijn toenmalige echtgenote [betrokkene 4] zijn eigenaar geweest van [A] . Later is er een Stichting in het leven geroepen. Vanaf 11 april 2005 tot en met 29 november 2006 is verdachte voorzitter geweest van die Stichting, welke stichting directeur en enig aandeelhouder was van [A] (zie onder andere de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Een medewerker van [C] B.V. (hierna: [C] ) heeft op 12 oktober 2006 gesproken met een persoon " [verdachte] " van [A] , die aangaf dat hij de financiële gegevens over 2005 zou opsturen (zie de verklaring van [betrokkene 3] van [C] ).
- Uiteindelijk heeft [C] de jaarstukken over 2005 en het eerste halfjaar 2006 van [A] B.V. gekregen, met daarbij een aanbiedingsbrief van de accountant
[B] (hierna: [B] ), ook gedateerd 12 oktober 2006.
- Deze jaarstukken en de aanbiedingsbrief van de accountant zijn vals.
- Deze stukken zijn door [A] B.V. aan [C] gestuurd.
Uit genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte die in oktober 2006 als enige actief was binnen [A] , die genoemde valse stukken opzettelijk in het verkeer heeft gebracht, hetzij rechtstreeks door ze toe te sturen aan [C] hetzij via een ander die ze als stukken van [A] waar de stukken kennelijk beschikbaar waren, heeft doorgestuurd.
Uit de bewijsmiddelen komt verder het volgende naar voren.
- Het pand van [A] , [a-straat 1] te [plaats] , was eerst van verdachte en [betrokkene 4] en is later overgedragen aan de Vastgoed en exploitatiemaatschappij [U] B.V. Verdachte heeft verklaard dat zolang hun huwelijk heeft geduurd (tot 2010) verdachte en [betrokkene 4] nagenoeg geheel op de hoogte waren van elkaars financiële situatie. Verdachte heeft verklaard: Je zou kunnen zeggen dat in die periode [betrokkene 4] en [verdachte] één waren (zie verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep).
- Al in de zomer van 2006 maakt verdachte er melding van een mogelijke klant voor zowel de B.V. als voor genoemd bedrijfspand te hebben, hetgeen in oktober/november vast vormen heeft aangenomen (zie de verklaring van getuige [betrokkene 5] ). Die klant, zo leidt het hof uit de bewijsmiddelen af, blijkt medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn.
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door verdachte is benaderd om voorzitter te worden van [V] en dat zijn taak bij [A] bestond uit het bij uitsluitend formele financiële handelingen optreden als bestuurder, zoals het aanvragen van een hypotheek en het afstorten van gelden. Mede gelet op de tot bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] (in het dossier beter bekend als: [betrokkene 10] ), concludeert het hof dat [medeverdachte 2] door verdachte is ingezet als stroman.
Uit de bewijsmiddelen komt voorts het volgende naar voren.
- Verdachte is na zijn terugtreden bij [A] steeds betrokken gebleven bij (de activiteiten van) [A] , en wel als degene die het voor het zeggen had (zie de verklaring van [betrokkene 1] ).
- In het kader van die activiteiten is op verschillende momenten gebruik gemaakt van eerder genoemde valse jaarstukken (zie de verklaringen van [betrokkene 6] van [D] N.V., van [betrokkene 7] van [E] B.V., van [betrokkene 3] van [C] en van [betrokkene 8] van Fortis Bank).
- Met behulp van die valse jaarstukken is ook het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] uiteindelijk door [A] gekocht (zie verklaring van [betrokkene 9] ).
Nu verdachte de valse jaarstukken initieel in het verkeer heeft gebracht en nu daaraan later de jaarstukken over het hele jaar 2006 zijn toegevoegd, ook afkomstig van de accountant [B] , die heeft verklaard geen zaken voor [A] te hebben gedaan en nu er geen enkele aanwijzing in het dossier te vinden is dat de jaarstukken over heel 2006 op een andere wijze tot stand zijn gekomen dan de eerdere jaarstukken, zogenaamd afkomstig van accountant [B] , concludeert het hof dat ook de jaarstukken over het gehele jaar 2006 door verdachte in het verkeer zijn gebracht.
Gelet op deze essentiële rol van verdachte bij het in het verkeer brengen van de valse stukken, het feit dat hij de leiding is blijven behouden bij [A] , het feit dat de overdracht van bedrijf en pand zijn verlopen, zoals reeds door verdachte was voorzien en gepland in de zomer van 2006, terwijl de genoemde valse stukken zijn blijven opduiken bij (de activiteiten van) [A] is het hof van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, dat het verdachte is geweest die de feiten zoals bewezen verklaard onder 1 en 2 (functioneel) heeft gepleegd. Feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel zijn uit het onderzoek ter terechtzitting niet naar voren gekomen.
Het hof verwerpt het verweer."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van [betrokkene 1] .
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"10. Het is merkwaardig om te zien dat in haar vonnis de rechtbank nou juist de verklaringen die ik net kort besprak voor het bewijs heeft gebezigd. Maar de rechtbank heeft zich gerealiseerd dat uit die bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het cliënt is geweest die - al dan niet tezamen en in vereniging met anderen - de jaarstukken en aanbiedingsbrieven heeft verzonden. Dat blijkt uit de nadere bewijsoverwegingen die de rechtbank opneemt op pagina 15/16 van haar vonnis. En de rechtbank zegt dat zij het ongeloofwaardig acht dat in het meergenoemde telefoongesprek van 12 oktober 2006 door [betrokkene 16] met ene [verdachte] een ander zich voor [verdachte] zou hebben uitgegeven. De rechtbank acht dat volstrekt ongeloofwaardig omdat niemand anders een belang bij de vastgestelde gang van zaken heeft.
11. Ik bestrijd dat en dat zal u niet verbazen. Immers in de visie van cliënt zijn nou juist de anderen die zijn naam hebben misbruikt en die vervolgens op grootscheepse wijze bedrijven zijn gaan oplichten degene die er uiteraard belang bij hadden een valse voorstelling van zaken te geven.
12. De rechtbank wijst op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 10] ) maar de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen weerleggen geenszins dat het nou juist [medeverdachte 2] en [betrokkene 10] zijn geweest die de zaken grotelijks hebben geflest. Ik wijs erop dat het ook niet [medeverdachte 2] is geweest die met de beschuldigende vinger naar cliënt heeft gewezen als het gaat om het opstellen van deze jaarstukken. [medeverdachte 2] weet niet wie dat gedaan heeft en is dan wel zo netjes om in ieder geval niet naar cliënt te wijzen. De enige die dat wel doet is [betrokkene 10] . En inderdaad is het alleen [betrokkene 10] die mijn cliënt belast. Ik heb in eerste aanleg al mijn verbazing erover uitgesproken dat zij door de politie niet als verdachte maar als getuige is gehoord. Dat is met name merkwaardig omdat deze getuige, die [betrokkene 1] als voornaam heeft, zich [betrokkene 10] noemt. En is niet het noemen van een valse naam een van de oplichtingsmiddelen die in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht uitdrukkelijk worden genoemd? Mevrouw zegt dan dat ze die naam [betrokkene 10] kreeg van [medeverdachte 1] en cliënt. Ik stel vast dat zowel cliënt als [medeverdachte 1] dat bestrijden. En de enige reden die ik dan kan verzinnen waarom iemand die [betrokkene 1] heet zich [betrokkene 10] noemt is dat zij zelf buiten schot wil blijven. [betrokkene 10] stelt echter hier op zitting dat zij deze naam kreeg omdat de naam [betrokkene 10] nu eenmaal gemakkelijker zou zijn dan [betrokkene 1] . De verdediging kan dit echter niet onderschrijven.
13. En in dat verband is het ook niet merkwaardig om te suggereren dat het [betrokkene 10] is die de flessentrekkerij pleegde. Zij heeft zich immers enige tijd in Antwerpen ingeschreven in verband met fraude met haar rekening bij de ABN AMRO. Bovendien is het duidelijk dat zij het was die die fraude pleegde omdat in verband met die fraude zij nog steeds geen rekening in Nederland kan openen omdat ze niet geregistreerd staat.
14. Het is ook [betrokkene 10] die ondanks haar geringe salaris verklaard dat zij € 60.000,00 spaargeld in het bedrijf van haar vriend in Turkije heeft geïnvesteerd. Tel daarbij op het spaargeld van € 20.000,00 dat zij verklaart te hebben bij de ABN AMRO welk geld ook naar een vriend is gegaan en zij is dan dus in die periode waarin bedrijven flink werden opgelicht in staat geweest € 80.000,00 - meer dan het nettosalaris dat zij in die periode verdiende - over te maken aan haar Turkse vriend.
15. Volgens [betrokkene 10] is zij via een vriendin bij de [A] terecht gekomen. Haar vriendin kende een [betrokkene 2] die een woning zocht. Omdat de broer van [betrokkene 10] gedetineerd zat bood zij diens woning te huur aan. Later werd zij door deze [betrokkene 2] gebeld met de vraag of ze verstand had van computers en goed was in het maken van contacten en werd zij door hem ingehuurd om bij de [A] te komen werken. Afspraken maakte zij met [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] . Toen zij later een contract kreeg zag ze dat dat was getekend door de baas, [medeverdachte 2] .
16. [betrokkene 10] verklaart dat zij van [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] opdracht kreeg zaken te benaderen die een kredietverzekering hadden. Zij deed de inkoop, [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] deden de verkoop. [betrokkene 10] verklaart dat de [A] als het ware verdeeld was in twee afdelingen. Eén afdeling werd gedaan door [medeverdachte 1] en al het geld wat daarvan binnenkwam zou naar cliënt zijn gegaan terwijl de andere afdeling werd gedaan door [betrokkene 2] en van dat geld kreeg cliënt de helft en de andere helft zou naar de baas van [betrokkene 2] zijn gegaan. In haar tweede verklaring verklaart zij:
"Naar mijn idee werd het geld verdeeld tussen [verdachte] , [betrokkene 11] en [medeverdachte 1] . [betrokkene 2] zorgde voor zichzelf, hoorde ik achteraf."
Ze verklaart dan ook dat ze eigenlijk voor [betrokkene 2] werkte en dat ze [medeverdachte 1] maar een onbeschofte lummel vond.
17. Maar het idee van [betrokkene 10] dat mijn cliënt met deze zaken iets te maken heeft gehad is natuurlijk bewijsrechtelijk van geen enkel belang. Mevrouw kan immers niet uit eigen waarneming verklaren dat mijn cliënt met de oplichtingspraktijken die er bij de [A] plaatsvonden iets te maken heeft. Als haar gevraagd wordt naar [medeverdachte 2] dan zegt ze dat die zogenaamd de directeur van de [A] was maar dat voor haar gevoel cliënt de echte directeur was. Ook de gevoelens die [betrokkene 10] koestert zijn bewijsrechtelijk niet van belang. In diezelfde verklaring geeft zij overigens zelf aan dat zij de handtekening van [medeverdachte 2] heeft vervalst. Ze zegt dat [medeverdachte 2] met cliënt contact had maar [medeverdachte 2] zelf heeft dat bij de politie - en later ook bij de rechter-commissaris - bestreden.
18. In haar tweede verklaring ventileert zij andermaal haar indruk dat er twee groepen waren binnen het bedrijf, de ene die bestond uit [medeverdachte 1] waarvan cliënt de baas zou zijn geweest en de andere afdeling werd door [betrokkene 2] beheerst die echter ook verantwoording bij cliënt moest afleggen. Ik wijs erop dat noch door [medeverdachte 1] noch door [betrokkene 2] wordt verklaard over de beweerdelijke betrokkenheid van cliënt bij dit bedrijf. Overigens komt [betrokkene 10] op zitting voor uw hof weer met een andere verklaring; zij stelt niet meer te weten wie de baas was bij de [A] .
19. [betrokkene 10] verklaart in deze verklaring ook dat cliënt de boekhouding bij het bedrijf deed. Dat wordt ook overigens door niemand bevestigd maar juist door iedereen weersproken. Als zij dan wordt geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte 2] dat zij binnen het bedrijf de administratie deed, de verkoop en het telebankieren dan is dat natuurlijk allemaal niet waar. [medeverdachte 2] zal wel opdracht hebben gekregen van cliënt en [medeverdachte 1] om dat zo te zeggen.
20. Omdat de verklaringen van [betrokkene 10] meer vragen opriepen dan beantwoordden heeft de verdediging verzocht haar als getuige te mogen horen. Halverwege het verhoor besloot de rechter-commissaris [betrokkene 10] te beëdigen omdat haar verklaringen - laat ik mij vriendelijk uitdrukken - de nodige vragen opriepen. [betrokkene 10] is gehoord bij de rechter-commissaris op 4 en 10 januari 2011. Zij verklaart dan dat zij van cliënt € 60.000,00 leende om opnieuw in het bedrijf van haar vriend te investeren. Ik wijs erop dat bij de politie dat bedrag nog slechts € 50.000,00 is. Dat bedrag zou aan haar contant betaald zijn eind april/begin mei 2007.
21. Als haar gevraagd wordt waar dat bedrag werd betaald dan zegt ze dat dat in Geffen was in een cafeetje op een rustige plek. Als ze ermee wordt geconfronteerd dat ze bij de politie heeft verklaard dat betaling bij haar moeder thuis plaatsvond, contant en in één keer dan probeert ze zich eruit te draaien door te zeggen dat daar een keer een bedrag van € 7.000,00 is betaald en in het cafeetje het restant, dus € 43.000,00.
22. Als [betrokkene 10] tijdens dit getuigenverhoor bij de rechter-commissaris door de verdediging vervolgens wordt geconfronteerd met de money transfers van in totaal ruim € 63.000,00 dan zegt ze dat ze dat bedrag bij elkaar heeft gespaard en van haar broer heeft gepakt. Twee regels verder zegt ze dan dat ze al die bedragen van cliënt heeft ontvangen. Zij wil ons doen geloven dat cliënt, die zij pas in april 2007 voor het eerst heeft gezien, haar op datzelfde moment zonder enige zekerheid en zelfs zonder ondertekening van een schuldbekentenis zomaar € 60.000,00 zou hebben geleend.
23. Als de verdediging haar confronteert met haar verklaring dat [betrokkene 2] de helft van het geld kreeg dan zegt ze dat ze niet heeft gezien dat [betrokkene 2] aan cliënt betaalde. Ze zou over afspraken tussen [betrokkene 2] en cliënt hebben gehoord van [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] die dat overigens allebei ontkennen. De andere helft van het geld zou naar de baas van [betrokkene 2] gaan. Uiteindelijk verklaart ze dat dat [betrokkene 13] is geweest. Ze verklaart daarover dat dat een familielid zou zijn van [betrokkene 12] .
24. [betrokkene 10] verklaart bij de rechter-commissaris ook dat ze gehoord heeft dat [medeverdachte 2] € 140.000,00 had gekregen om directeur te worden. Dat zou ze van cliënt hebben gehoord in aanwezigheid van [medeverdachte 1] . Als de verdediging haar er dan op wijst dat volgens haar eigen verklaring cliënt pas in april 2007 bij het bedrijf betrokken zou zijn geraakt dan probeert ze zich eruit te draaien door te zeggen dat ze dat pas veel later heeft gehoord. Zo heeft zij ook van [medeverdachte 1] gehoord dat een familielid van [medeverdachte 2] veel geld had geïncasseerd. Het gaat daarbij om [betrokkene 14] . En ja, dat ook [medeverdachte 1] € 40.000,00 heeft geïncasseerd heeft zij ook gehoord maar helaas kan ze niet meer zeggen van wie. Als de verdediging haar confronteert met het feit dat ze dat van haar vriendin heeft gehoord [betrokkene 12] , dan kan ze bijna garanderen dat zij het niet was. En dat terwijl ze dat bij de politie nog uitermate stellig heeft verklaard.
25. Als haar wordt gevraagd of ze bedreigd is dan zegt ze dat zich bedreigd voelt. Een keer zou zij door [medeverdachte 1] zijn bedreigd, dat wil zeggen hij is een keer agressief uitgevallen tegen haar, hij ging door het lint en gebruikte scheldwoorden. Ook door [betrokkene 2] zou zij zijn bedreigd. Als haar wordt gevraagd wat er gezegd is dan zegt ze dat [betrokkene 2] een Koerd is en die kijken nergens naar.
26. Ook tijdens de terechtzitting voor uw hof komt [betrokkene 10] niet bepaald geloofwaardig over met haar verhaal over de geleende gelden. Antwoorden van de advocaat-generaal over de herkomst van deze gelden kan zij immers eigenlijk niet echt beantwoorden.
27. De verdediging heeft van het begin af aan de indruk gehad dat het met name [betrokkene 10] was die hier op grootscheepse wijze de zaak heeft getild en dit vermoeden is uitgekomen. Op 20 januari 2011 is door de rechter-commissaris gehoord de getuige [betrokkene 12] , destijds de beste vriendin van [betrokkene 10] . De naam van cliënt komt haar in het geheel niet bekend voor. Maar zij verklaart dat zij twee of drie weken na half januari 2007 (toen ze in een blijf-van-mijn-lijfhuis in [...] zat) van [betrokkene 10] hoorde dat die een baan had gekregen. Ze vertelt dat er iets illegaals gebeurde; met een man hadden ze iets bedacht om gemakkelijk geld te verdienen. Als [betrokkene 12] haar waarschuwt dan zegt ze dat haar niks zal overkomen, alleen de eigenaar van het bedrijf is verantwoordelijk. [betrokkene 12] heeft [betrokkene 2] een keer ontmoet. Ze herkent hem van de foto die haar wordt getoond. Ze verklaart dat haar vriendin [betrokkene 10] zowel vanuit Nederland als via Duitsland en België geld naar Turkije heeft gestuurd. Dat moet om wel € 180.000,00 zijn gegaan. Gelet op deze verklaring vind ik het niet merkwaardig dat [betrokkene 10] probeert cliënt zo zwart mogelijk te maken. Maar in feite kan zij over cliënt uit eigen wetenschap niets nadeligs verklaren. Integendeel, zij kan zelfs niet uitleggen hoe zij in de periode dat zij werkzaam was bij de [A] in staat was € 63.000,00 (alleen al via Nederland) naar Turkije over te maken. Behalve de slechts gissende getuige [betrokkene 10] verklaart in feite niemand in het nadeel van cliënt. [betrokkene 2] noemt hem niet, volgens [medeverdachte 1] was cliënt niet bij de onderneming betrokken en ook door geen van de aangevers wordt cliënt met naam en toenaam genoemd.
28. Op basis van de voorgaande analyse kom ik tot de conclusie dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet weerleggen het bewust onderbouwde standpunt van de verdediging dat het niet cliënt is geweest die gebruik heeft gemaakt van allerlei valse geschriften maar dat dat [betrokkene 10] is geweest, al dan niet in vereniging met anderen. Ik handhaaf derhalve onverkort mijn standpunt dat cliënt van het eerste feit moet worden vrijgesproken."
3.3.
Het betoog dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoerd, houdt in dat de verdachte ten tijde van het toezenden van de valse jaarstukken niet meer betrokken was bij de [A] B.V., dat [betrokkene 1] de enige is die belastend over de verdachte verklaart, dat haar verklaring dat de verdachte de boekhouding bij het bedrijf deed niet overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 2] , dat [betrokkene 1] wisselende verklaringen heeft afgelegd over grote geldbedragen die zij naar Turkije stuurde en dat [betrokkene 1] er belang bij had om een valse voorstelling van zaken te geven, omdat zij degene was die gebruik had gemaakt van de valse geschriften. Dit betoog over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaringen van [betrokkene 1] voor het bewijs te bezigen. Het Hof heeft echter, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot die afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
3.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.

4.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.