ECLI:NL:HR:2015:2444

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
13/04357
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afzien van hernieuwde oproeping niet verschenen getuigen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte had beroep ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek tot hernieuwde oproeping van niet verschenen getuigen. Het Hof had geoordeeld dat het onaannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn zouden verschijnen, gezien hun eerdere afwezigheid en het feit dat zij niet konden worden aangetroffen op hun woon- of verblijfadres. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk was, vooral omdat het ging om getuigen à décharge en de verdediging geen informatie had verschaft die zou kunnen aantonen dat de getuigen in de toekomst wel zouden verschijnen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef. De zaak betreft een bedreiging van politieagenten door de verdachte, die in de periode van 24 tot en met 29 april 2011 in Vlissingen had plaatsgevonden. De verdachte had de agenten bedreigd met uitspraken over zijn vermeende connecties met Al Qaida, wat leidde tot de aangifte van de betrokken verbalisanten. De Hoge Raad bevestigde de bewezenverklaring van de bedreiging en de bewijsvoering die door het Hof was vastgesteld.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 13/04357
DAZ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 september 2013, nummer 20/002879-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode 24 april 2011 tot en met 29 april 2011 te Vlissingen de medewerkers van de regiopolitie Zeeland [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, tegen de agent van de regiopolitie Zeeland [verbalisant 3] opzettelijk dreigend gezegd: "Ik heb vrienden die lid zijn van Al Qaida." en "Deze vrienden kunnen voor mij aan alles komen wat ik maar wil, weet je hoe ze dit in Irak doen?" en "Ik hoef ze maar te bellen en ik heb alles wat jij rond je middel hebt zitten." en "Ik hoef alleen maar mijn vrienden te bellen en dan worden [verbalisant 2] en [verbalisant 1] uit de weg geruimd.", waarna voornoemde bedreigingen in een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door die [verbalisant 3] , (ambtshalve) zijn gelezen door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van eigen waarneming en bevindingen van de verbalisant:
Op 24 april 2011 deed ik, verbalisant [verbalisant 3] , in uniform gekleed dienst als biker van de politie Vlissingen. Ik had dienst samen met mijn collega [verbalisant 4] . [verbalisant 4] was net als ik belast met horecatoezicht op het Bellamypark binnen de gemeente Vlissingen.
Op 24 april 2011 kwamen er twee mannen naar mij toelopen. Deze mannen ken ik niet bij naam, maar wel van gezicht. Later bleken deze mannen te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] en [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
Ik zag dat [verdachte] naar mij toeliep.
Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg: "Ken jij [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ?". Ik vroeg aan [verdachte] waarom hij dit wilde weten. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zei:
- "Ik heb vrienden die lid zijn van Al Qaida."
- "Deze vrienden kunnen voor mij aan alles komen wat ik maar wil, weet je hoe ze dit in Irak doen?"
- "Ik hoef ze maar te bellen en ik heb alles wat jij rond je middel hebt zitten."
- "Ik hoef alleen maar mijn vrienden te bellen en dan worden [verbalisant 2] en [verbalisant 1] uit de weg geruimd."
Enkele minuten later gingen ik en mijn collega [verbalisant 4] weer verder. Ik vroeg aan [verbalisant 4] wie deze personen waren. Hij verklaarde mij dat het [verdachte] en [betrokkene 1] waren.
2. Een proces-verbaal verhoor van [verbalisant 4] bij de raadsheer-commissaris van dit hof voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van getuige [verbalisant 4] :
Ik kan me herinneren dat ik op 24 april 2011 nachtdienst had samen met mijn collega [verbalisant 3] .
Ik zag dat mijn collega in gesprek was met de mij ambtshalve bekende [verdachte] en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ).
Volgens mij heeft collega [verbalisant 3] mij na beëindiging van het gesprek met [verdachte] naar de naam of de namen van bovengenoemde personen gevraagd. Ik hoorde op het bureau van de bedreigingen.
Ik heb van het gesprek niets kunnen horen. Ik kon op de afstand waarop ik mij bevond van collega [verbalisant 3] en de twee genoemde personen, ongeveer vijftien meter, goed zien wie [verdachte] en wie [betrokkene 1] was.
3. Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring van [verbalisant 1] :
Ik doe hierbij aangifte van bedreiging. Ik ben werkzaam bij de regiopolitie Zeeland. Tijdens mijn werk heb ik recent [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , gehoord als verdachte in een strafproces. Hij heeft in die zaak gedetineerd gezeten. Omdat ik [verdachte] als verdachte heb gehoord, kent hij mij. Hij weet ook mijn voor- en achternamen, omdat deze in het verhoor (het hof begrijpt: het proces-verbaal van verhoor) staan omschreven.
Ik heb gelezen in het proces-verbaal van bevindingen (het hof begrijpt: het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2011, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] ) dat hij mij afgelopen zondag (het hof begrijpt: zondag 24 april 2011) heeft bedreigd door woordelijk te zeggen dat hij mensen kende bij Al Qaida, die mij uit de weg zouden ruimen, althans woorden van gelijke strekking. Hij noemde hierbij mijn achternaam. Hij bedoelde hier mij mee en niet een andere collega. Dat leid ik af uit de omstandigheid dat hij ook de naam van mijn collega [verbalisant 2] noemde. Met haar heb ik [verdachte] in voornoemd strafproces gehoord.
Ik voel mij hierdoor ernstig bedreigd en niet prettig. Omdat ik bij de politie werk, zal ik hem zeker nog tegenkomen op straat. Ook heeft hij ruime antecedenten en kent hij mensen uit het criminele milieu.
4. Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 2] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring van [verbalisant 2] :
Ik doe hierbij aangifte van bedreiging. Ik ben werkzaam bij de regiopolitie Zeeland. Tijdens mijn werk heb ik recent [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , gehoord als verdachte in een strafproces. Hij heeft in die zaak gedetineerd gezeten. Omdat ik [verdachte] als verdachte heb gehoord, kent hij mij. Hij weet ook mijn voor- en achternamen, omdat deze in het verhoor (het hof begrijpt: het proces-verbaal van verhoor) staan omschreven.
Ik heb gelezen in het proces-verbaal van bevindingen (het hof begrijpt: het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2011. Opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] ) dat hij mij afgelopen zondag (het hof begrijpt: zondag 24 april 2011) heeft bedreigd door woordelijk te zeggen dat hij mensen kende bij Al Qaida, die mij uit de weg zouden ruimen, althans woorden van gelijke strekking. Hij noemde hierbij mijn voor- en achternaam. Hij bedoelde hier mij mee en niet een andere collega. Dat leid ik af uit de omstandigheid dat hij ook de naam van mijn collega [verbalisant 1] noemde. Met hem heb ik [verdachte] in voornoemd strafproces gehoord.
Ik voel mij hierdoor ernstig bedreigd en niet prettig. Omdat ik bij de politie werk, zal ik hem zeker nog tegenkomen op straat. Ook heeft hij ruime antecedenten en kent hij mensen uit het criminele milieu.
5. Een proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 augustus 2013 voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van verdachte:
Ik heb op 24 april 2011 voor een café op het Bellamypark te Vlissingen een gesprek gevoerd met verbalisant [verbalisant 3] ."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van een (voorwaardelijk) verzoek van de verdediging tot een hernieuwde oproeping van getuigen.
3.2.
De procesgang in hoger beroep is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
3.3.
Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"De verdediging heeft ter terechtzitting het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien het hof verdachte niet zal vrijspreken, getuige [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (alsnog) te horen.
(...)
Nu de gestelde voorwaarde is vervuld, komt het hof toe tot een de beoordeling van het verzoek. Het hof overweegt het volgende.
Het hof heeft ter terechtzitting d.d. 8 januari 2013 het verzoek van de verdediging om getuige [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen toegewezen en de stukken in handen van de raadsheer-commissaris gesteld, onder meer om deze getuigen te horen.
Het hof stelt vast dat voornoemde personen zijn opgeroepen om op 25 februari 2013 bij de raadsheer-commissaris te verschijnen. Uit de (aan de oproepingen gehechte) aktes van betekening blijkt dat de oproepingen aan beide getuigen in persoon zijn uitgereikt. Desondanks zijn de getuigen op 25 februari 2013 niet bij de raadsheer-commissaris verschenen. Reden waarom de raadsheer-commissaris op 26 april 2013 nogmaals gepoogd heeft om beide getuigen te horen. Daartoe is de medebrenging van beide getuigen gelast. Uit de zich in het dossier bevindende mutaties van de regiopolitie Zeeland d.d. 26 april 2013 blijkt echter dat beide getuigen niet konden worden meegebracht door de politie, nu zij op hun woon- of verblijfadres niet aanwezig waren.
De verdediging heeft, hoewel daartoe uitdrukkelijk bevraagd op de terechtzitting, geen handvatten gegeven, waaruit zou kunnen blijken dat bij een nieuwe oproeping de verzochte getuigen wel bereid zijn om te verschijnen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het onaannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen. Bij dit oordeel heeft het hof de belangen van aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij een voortvarende afdoening meegewogen.
Het hof wijst het verzoek van de verdediging tot het horen van bovengenoemde personen als getuige dan ook af."
3.4.
Het Hof heeft het verzoek tot een hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuigen afgewezen op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, gelet op de vaststellingen van het Hof dat:
(i) beide getuigen, hoewel in persoon opgeroepen voor een verhoor bij de Raadsheer-Commissaris, aldaar niet zijn verschenen en dat
(ii) de nadien door een Raadsheer-Commissaris gegeven bevelen tot medebrenging van de getuigen niet ten uitvoer konden worden gelegd aangezien de getuigen niet werden aangetroffen op hun woon- of verblijfadres.
3.5.
De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om zogenoemde getuigen à décharge en dat het Hof in verband daarmee bij zijn oordeel mocht betrekken dat de verdediging geen informatie heeft verschaft waaruit zou kunnen blijken dat bedoelde getuigen in de toekomst wel zouden verschijnen bij een verhoor.
3.6.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.