In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2014. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing voor de jaren 2011 en 2012 door de gemeente Amsterdam. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 14 oktober 2014 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 19 november 2014 een tweede aangetekende brief gestuurd, waarin de belanghebbende werd uitgenodigd om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.