Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3 Beslissing
25 augustus 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, geboren in 1980. Het beroep was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2014. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, die een schriftuur indiende die aan het arrest was gehecht. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.