ECLI:NL:HR:2015:2399

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
15/00230
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2014. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, in cassatie ging tegen een eerdere uitspraak. De advocaten van de verdachte, mr. G.J. Woodrow en mr. B.G.J. de Rooij, hebben een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft in zijn conclusie aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken, waarbij de Hoge Raad de grenzen van ontvankelijkheid in cassatie verder heeft verduidelijkt.

Uitspraak

25 augustus 2015
Strafkamer
nr. S 15/00230
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2014, nummer 20/001207-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.J. Woodrow en mr. B.G.J. de Rooij, beiden advocaat te Tilburg, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 augustus 2015.