Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Amstelveen,
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Atradius Credit Insurance N.V. en British American Tobacco Nederland B.V. De zaak betreft een kredietverzekeringsovereenkomst en de omvang van de precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringnemer. Atradius, eiseres tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 13 november 2012 en 17 september 2013, waarin het hof eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam had bekrachtigd. British American Tobacco (BAT) had voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van Atradius niet tot cassatie konden leiden. De rechtbank had in eerdere vonnissen geoordeeld over de uitleg van wederzijdse verklaringen en de vraag of er opzet tot misleiding was. De Hoge Raad concludeerde dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en verwierp daarom het beroep van Atradius. Tevens werd Atradius veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van BAT waren begroot op € 6.275,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en mededelingsplicht in kredietverzekeringscontracten, en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.