Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
6 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had op 23 oktober 2014 een arrest gewezen in een zaak die voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties. De kern van de zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder schone lei, waarbij de vraag aan de orde is of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatie- en inspanningsverplichting door verzoekster. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.