ECLI:NL:HR:2015:230

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
14/05468
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei en toerekenbare tekortkoming in nakoming sollicitatie- en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoekster tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Het hof had op 23 oktober 2014 een arrest gewezen in een zaak die voortvloeide uit een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties. De kern van de zaak betreft de beëindiging van een schuldsaneringsregeling zonder schone lei, waarbij de vraag aan de orde is of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de sollicitatie- en inspanningsverplichting door verzoekster. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

6 februari 2015
Eerste Kamer
14/05468
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/11/785 R van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.153.250/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 oktober 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 23 december 2014 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 februari 2015.