In deze zaak heeft TBG Limited, als rechtsopvolger van [A] Holdings N.V., beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 december 2010. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van TBG Limited tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem over een op aangifte afgedragen bedrag aan dividendbelasting. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft in twee conclusies, op respectievelijk 19 augustus 2011 en 2 oktober 2014, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. TBG Limited heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusies en op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat relevant was voor de zaak.
De Hoge Raad heeft het middel van TBG Limited beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en vier raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.