In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 15/00515. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 30 december 2014 was gewezen. De zaak betreft een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2013, waarin het ging om twee door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen, betaald op 22 juni 2010 en 24 juni 2010.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift op 13 maart 2015 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 20 april 2015 de indiener in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De indiener heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.