In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 15/00510. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 december 2014, dat op zijn beurt het hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 4 juni 2013 behandelde. De kwestie betrof een door belanghebbende op 21 oktober 2011 voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift op 13 maart 2015 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, heeft de griffier op 20 april 2015 de indiener in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. De indiener heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.