In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 30 december 2014 was gewezen. De belanghebbende, [X] te [Z], had eerder een belastingaangifte gedaan voor belasting van personenauto's en motorrijwielen, waarvoor op 28 november 2011 een bedrag was voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift op 13 maart 2015 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht, met een termijn van vier weken voor betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 20 april 2015 opnieuw een aangetekende brief gestuurd om de indiener de kans te geven te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. De indiener heeft hierop echter geen reactie gegeven.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor tijdige betaling van griffierechten in cassatieprocedures en onderstreept de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.