In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijkse voorwaarden en de verrekening van overgespaard inkomen na echtscheiding. De man en de vrouw waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden, waarbij elke vermogensgemeenschap was uitgesloten, behalve voor de inboedel. Na de echtscheiding verzocht de man om verrekening van de overwaarde van de woning, die volgens hem mede was ontstaan door zijn overgespaard inkomen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat de woning buiten het te verrekenen vermogen viel, en stelde de overwaarde vast op € 714.319,--, waar de vrouw de helft aan de man moest vergoeden.
Het hof oordeelde echter dat de overwaarde van de woning niet tot het te verrekenen vermogen behoorde, omdat de vrouw had aangetoond dat de woning was gefinancierd met opbrengsten van eerdere woningen en hypothecaire leningen. De man stelde dat hij had afgelost op de hypothecaire leningen met overgespaard inkomen en dat hij investeringen had gedaan die de waarde van de woning hadden verhoogd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had, omdat de verplichting tot verrekening niet afhankelijk is van de herkomst van het overgespaarde inkomen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke verrekening van overgespaard inkomen bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden, ongeacht aan wie het vermogen toebehoort. De Hoge Raad bevestigde dat bij de finale afrekening na het huwelijk ook de vermogensvermeerdering die is ontstaan door belegging van overgespaard inkomen moet worden betrokken.